ECLI:NL:HR:2002:AD9612

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/254HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in een arbeidsovereenkomst met afroepkarakter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en Ventura Data Holdings B.V. (voorheen Iepenlaan Beheer B.V.). De zaak betreft een arbeidsovereenkomst die tussen partijen bestond sinds 1 januari 1991. [Eiser] vorderde betaling van achterstallig loon en boetes wegens te late betaling van het loon. De Kantonrechter te Haarlem had in eerdere vonnissen geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn vordering voor een deel van het loon en had Ventura veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 3.840,--. [Eiser] ging in hoger beroep, maar de Rechtbank te Haarlem bevestigde de eerdere vonnissen van de Kantonrechter, met een aanpassing van het te betalen bedrag.

In cassatie heeft de Hoge Raad de vraag behandeld of de Rechtbank terecht had geoordeeld dat [eiser] geen aanspraak had op het minimumloon voor de dagen waarop hij op afroep werkte. De Hoge Raad oordeelde dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag ook van toepassing is op arbeidsovereenkomsten met een afroepkarakter. De Hoge Raad vernietigde de vonnissen van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd Ventura veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] waren begroot op € 1.766,60.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van werknemersrechten, ook in situaties waarin arbeidsovereenkomsten niet de traditionele vorm hebben. De Hoge Raad bevestigde dat werknemers recht hebben op het minimumloon, ongeacht de aard van hun arbeidsovereenkomst, mits aan de voorwaarden van de wet wordt voldaan.

Uitspraak

24 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/254HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats], Frankrijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai,
t e g e n
VENTURA DATA HOLDINGS B.V., voorheen genaamd IEPENLAAN BEHEER B.V., gevestigd te Bloemendaal,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 21 augustus 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Ventura - gedagvaard voor de Kantonrechter te Haarlem en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Ventura te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
- ƒ 19.162,27 ter zake van loon, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 1992;
- een boete ex art. 7A:1638q lid 1 (oud) BW wegens te late betaling van het loon over de maanden januari tot en met december 1991, ad 50%, zijnde ƒ 4.092,71;
- een boete ex art. 7A:1638q lid 1 (oud) BW wegens te late betaling van het loon over de maanden januari tot en met oktober 1992, ad 50%, zijnde ƒ 5.488,43.
Ventura heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
Na een ingevolge een rolbeschikking van 3 februari 1997 gehouden comparitie van partijen heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 2 juli 1997 [eiser] tot bewijslevering toegelaten.
De Kantonrechter heeft bij eindvonnis van 11 februari 1998 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover deze betrekking heeft op (a) het reguliere loon dat op 21 augustus 1991 opeisbaar was en (b) de vakantietoeslag die op 21 augustus 1994 opeisbaar was. Voorts heeft de Kantonrechter Ventura veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 3.840,-- met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 1992 en het meer of anders gevorderde aan [eiser] ontzegd.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem.
Bij tussenvonnis van 7 december 1999 heeft de Rechtbank een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 25 april 2000 heeft de Rechtbank beide bestreden vonnissen van de Kantonrechter vernietigd en Ventura veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 3.890,-- plus een bedrag van ƒ 3.696,--, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 1992, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Beide vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Ventura is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden vonnissen en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Tussen [eiser] en Ventura heeft sedert 1 januari 1991 een arbeidsovereenkomst gegolden.
(ii) Bij brief van 4 december 1990 heeft Ventura onder meer het volgende aan [eiser] meegedeeld:
"Bij deze ontvang je een formele aanbieding om bij Iepenlaan Beheer B.V. [thans geheten Ventura Data Holdings B.V.] part-time in dienst te treden als bootsman.
Het vaste jaarsalaris bedraagt ƒ 10.368,-- als volgt uit te betalen:
12 x ƒ 800,--
+ 8% vacantietoeslag.
Dit laatste wordt elk jaar in de maand mei uitbetaald. (...)
Het dienstverband is aangegaan voor onbepaalde tijd. (...)"
(iii) Bij brief van 2 januari 1991 berichtte Ventura aan [eiser] voorts onder meer:
"Hierbij bevestig ik je de vertrouwelijke nadere afspraken, welke wij gemaakt hebben.
In principe ga ik er van uit, dat je circa 180 dagen per jaar voor mij werkzaam bent. Bij een budget van ƒ 18.000,-- betekent dit een vergoeding van ƒ 42,-- per bootdag. Als bootdag beschouw ik niet alleen de dagen op zee, doch ook de dagen dat je cursus volgt resp. bij Aluboot voor mij toezichtswerkzaamheden uitvoert resp. in de haven onderhoudswerkzaamheden aan het schip.
Let wel, dat ik in de bijlage ook een cursus "Zeil maken" heb toegevoegd. (...)"
(iv) Op 31 mei 1991 heeft Ventura aan [eiser] een brief van de volgende inhoud gezonden:
"Hierdoor delen wij U mede dat met ingang van 1 juni 1991 Uw salaris zal bedragen:
ƒ 960,-- per maand
+ 8% vacantietoeslag.
Uw dienstverband met ons heeft betrekking op 9 werkdagen per maand."
(v) De arbeidsovereenkomst is, na daartoe verkregen toestemming van de RDA, door opzegging van de kant van Ventura bij brief van 30 juli 1992 beëindigd met ingang van 1 oktober 1992.
3.2 Aan zijn hiervoor onder 1 vermelde vordering tot betaling van ƒ 19.162,27 heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat Ventura het overeengekomen loon in de maanden juni tot en met september 1992 niet heeft betaald alsmede dat het loon, voorzover betaald, moest worden aangevuld tot het minimumloon. Volgens [eiser] was er sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 180 dagen per jaar en had hij recht op het naar rato van dat aantal dagen verschuldigde minimumloon.
De Kantonrechter, die het standpunt van Ventura dat sprake was van een afroepcontract volgde en die [eiser] niet geslaagd oordeelde in het hem opgedragen bewijs met betrekking tot het vanaf 1 augustus 1991 feitelijk door hem op afroep voor Ventura aantal gewerkte dagen en overuren, heeft Ventura veroordeeld tot betaling van ƒ 3.840,-- ter zake van "het overeengekomen loon" over de periode van 1 juni tot 1 oktober 1992.
3.3 In hoger beroep, waar [eiser] opnieuw betoogde dat sprake was van een part-time arbeidsovereenkomst voor 180 dagen per jaar, heeft de Rechtbank geoordeeld dat de arbeidsverhouding tussen partijen zo dient te worden uitgelegd dat er een "basisovereenkomst" bestond krachtens welke [eiser] voor negen werkdagen per maand ƒ 800,-- (met ingang van 1 juni 1991: ƒ 960,--) per maand ontving, en dat [eiser] daarnaast voorzover hij meer dan negen dagen per maand zou werken voor iedere extra dag ƒ 42,-- zou ontvangen. In zoverre was sprake van een afroepcontract. En voor dit aanvullende deel met afroepkarakter bestaat geen recht op het minimumloon, aldus de Rechtbank (tussenvonnis rov. 4.2). Op grond van haar oordeel dat Ventura vervolgens ter comparitie had erkend nog loon over 88 dagen ten bedrage van ƒ 42,-- per dag verschuldigd te zijn over de periode van 1 mei tot en met 31 december 1991, heeft de Rechtbank Ventura veroordeeld om naast het door de Kantonrechter reeds toegewezen bedrag van ƒ 3.840,-- (het eindvonnis van de Rechtbank vermeldt een bedrag van ƒ 3.890,--) aan [eiser] de som van ƒ 3.696,-- te voldoen.
3.4.1 Onderdeel 1 van het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat de Rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd (in hoger beroep) is getreden door de in de brief van 2 januari 1991 neergelegde afspraak aldus uit te leggen dat de vergoeding van ƒ 42,-- per dag slechts verschuldigd was voorzover [eiser] per maand meer dan negen dagen voor Ventura werkzaam was. "Partijen waren het er immers over eens dat er sprake was van een basisovereenkomst die bij brief van 2 januari 1991 onder meer werd aangevuld met een vergoeding van ƒ 42,-- voor iedere gewerkte dag die als "bootdag" werd aangemerkt, welke vergoeding náást de overeengekomen vergoeding op grond van de basisovereenkomst - die op àlle gewerkte dagen zag - kwam. In de vonnissen van de Kantonrechter van 2 juli 1997 en 11 februari 1998 ligt een hiermee strokende uitleg van de nadere afspraken besloten, tegen welke uitleg geen grief is gericht", aldus het onderdeel. Deze klacht faalt. Nu naar het kennelijk en niet onbegrijpelijk oordeel van de Rechtbank ook in hoger beroep geschil bestond over de uitlegging van de zo-even genoemde afspraak, stond het de Rechtbank vrij die afspraak zelfstandig uit te leggen.
3.4.2 Onderdeel 1.2 is gericht tegen de hiervoor in de eerste zin van 3.4.1 vermelde uitleg van de inzake de vergoeding van ƒ 42,-- gemaakte afspraak.
Deze uitleg behoefde, anders dan het onderdeel betoogt, in het licht van het tussen partijen gevoerde debat geen nadere motivering en is ook niet onbegrijpelijk. Het onderdeel faalt derhalve.
3.5 De centrale rechtsklacht van onderdeel 2 komt erop neer dat de Rechtbank, oordelende dat [eiser] voorzover het gaat om de aanvullende overeenkomst met afroepkarakter geen aanspraak heeft op het minimumloon (tussenvonnis, rov. 4.2, slot), heeft miskend dat voor de beantwoording van de vraag of een werknemer uit hoofde van een bepaalde dienstbetrekking aanspraak heeft op loon ten minste tot het bedrag van het minimumloon, niet ter zake doet dat die dienstbetrekking ten dele op afroep wordt vervuld. De klacht is gegrond. Dienstbetrekkingen waaraan, geheel of ten dele, een "oproepcontract" ten grondslag ligt zijn niet uitgesloten van de werking van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wet van 27 november 1968, Stb. 657). Ook voor de uit hoofde van de aanvullende overeenkomst gewerkte dagen heeft [eiser] derhalve, in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken niet blijkt dat Ventura zich erop heeft beroepen dat niet aan de vereisten voor toepassing van genoemde wet werd voldaan, aanspraak op het minimumloon.
3.6 De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de vonnissen van de Rechtbank te Haarlem van 7 december 1999 en 25 april 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt Ventura in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.766,60 in totaal, waarvan € 1.747,31 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 19,29 aan [eiser].
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 24 mei 2002.