3 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/239HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
de rechtspersoon naar buitenlands recht SPECTRA INTERNATIONAL PLC, gevestigd te Edgware, Londen, Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. E. Grabandt,
ZIEGLER NEDERLAND B.V., gevestigd te Rotterdam,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Spectra - heeft bij exploit van 12 februari 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: Ziegler - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Ziegler te veroordelen om aan Spectra te betalen de in het petitum van de dagvaarding vermelde bedragen tot een totaal bedrag van GBP 17.820,33 met de wettelijke rente over de bedragen en met ingang van de in het petitum van de dagvaarding vermelde data.
Ziegler heeft de vordering gemotiveerd bestreden en van haar kant in reconventie gevorderd Spectra te veroordelen tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 1993.
Bij conclusie van repliek in conventie heeft Spectra een incidentele conclusie genomen tot onbevoegdheid van de Rechtbank om van de reconventionele vordering kennis te nemen.
Ziegler heeft de incidentele conclusie bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 28 januari 1999 in conventie Ziegler veroordeeld tot betaling aan Spectra van GBP 13,917.62, te vermeerderen met de wettelijke rente over de onderscheiden bedragen vanaf de in het overzicht genoemde data. In reconventie heeft de Rechtbank zich in het incident bevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Tegen dit in het incident in reconventie gewezen vonnis heeft Spectra hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 18 mei 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis voorzover gewezen in het incident in reconventie bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de Rechtbank te Rotterdam ter verdere afdoening en beslissing.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Spectra beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Ziegler heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Spectra mede door mr. K. van Dijk, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Ziegler, douane-expediteur te Rotterdam, heeft in 1993, vanaf begin augustus, zesentwintig vanuit Turkije verzonden partijen televisietoestellen in Rotterdam in de EG doen inklaren. De partijen waren bestemd voor Spectra, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk.
(ii) Begin december 1993 heeft de douane te Rotterdam van Ziegler ter zake van die inklaringen aanvulling van haar permanente zekerheid geëist, omdat in de toestellen onderdelen uit derde landen zouden zijn verwerkt welke zich niet in het vrije verkeer van Turkije zouden hebben bevonden en met betrekking waartoe ook geen compenserende heffing was vastgesteld; volgens de douane moest daarom rekening worden gehouden met (na)heffing van invoerrechten en anti-dumpingheffing.
(iii) In november en begin december 1993 is nog een drietal soortgelijke zendingen in Rotterdam aangekomen, welke Ziegler niet heeft doen inklaren maar in verband met de eis van de douane onder zich heeft genomen; Ziegler nam het standpunt in dat zij een voorwaardelijke vordering heeft op Spectra - eigenares van de toestellen en volgens Ziegler mede-opdrachtgeefster ter zake van de door Ziegler verzorgde inklaring van de eerdere partijen - en dat zij krachtens de FENEX-voorwaarden, althans op grond van een retentierecht volgens de wet, gerechtigd was de drie partijen onder zich te houden.
(iv) Spectra heeft in kort geding gevorderd dat Ziegler de eerste van de drie vastgehouden partijen zou vrijgeven, doch deze vordering is bij vonnis van 26 november 1993 afgewezen. Van dit vonnis is Spectra niet in hoger beroep gekomen. De partij is vervolgens vrijgegeven nadat Spectra ten behoeve van Ziegler een bankgarantie had gesteld.
(v) Na een tweede kort geding in verband met het vasthouden door Ziegler van de tweede en de derde partij, heeft Spectra ten behoeve van Ziegler verdere zekerheid gesteld door middel van een bankgarantie, waarna Ziegler ook de tweede en de derde partij heeft vrijgegeven. In hoger beroep oordeelde het gerechtshof te 's-Gravenhage dat Ziegler geen retentierecht op de partijen televisietoestellen had verkregen en is Ziegler veroordeeld de bankgarantie te verminderen. Het cassatieberoep tegen dat arrest is door de Hoge Raad bij arrest van 29 november 1996, nr. 16024, verworpen.
3.2 De Rechtbank heeft in de onderhavige procedure in conventie de vordering van Spectra tot vergoeding van schade als gevolg van de uitoefening van het retentierecht op de drie laatste partijen televisietoestellen toegewezen en zich in het incident in reconventie op grond van art. 5 sub 3 EEX bevoegd verklaard kennis te nemen van de reconventionele vordering van Ziegler tot - kort gezegd - vergoeding van schade die zij heeft geleden bij de uitvoering overeenkomstig de instructies van (onder meer) Spectra van de opdrachten tot inklaring van de eerste zesentwintig partijen televisietoestellen. Op het hoger beroep van Spectra heeft het Hof het bestreden vonnis van de Rechtbank, voorzover gewezen in het incident in reconventie, bekrachtigd. Nadat het Hof in rov. 3 van zijn arrest onder a tot en met o de door Ziegler bij haar conclusie van eis in reconventie aan haar vordering ten grondslag gelegde stellingen had weergegeven, heeft het onder meer het volgende overwogen (rov. 8):
"Naar het oordeel van het hof kan uit de door Ziegler in eerste aanleg in de conclusie van eis in reconventie gestelde feiten, zoals weergegeven onder 3. van dit arrest, redelijkerwijs slechts de conclusie worden getrokken dat Ziegler aan Spectra een tekortkoming in de nakoming van haar contractuele verplichtingen in het kader van een overeenkomst tot opdracht tot invoer van partijen ktv's in de EU heeft verweten, zomede een onrechtmatige daad door schending van een buitencontractuele norm, te weten, kort weergegeven, door misleiding van Ziegler door het bewust verstrekken van onjuiste informatie omtrent onder meer de oorsprong van de ktv's. Hieruit volgt dat de rechtbank te Rotterdam zich terecht bevoegd heeft verklaard om van de vordering van Ziegler op Spectra kennis te nemen. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 5, eerste lid en derde lid EEX."
3.3 De onderdelen 1 en 2 keren zich met motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat de Rechtbank te Rotterdam op grond van art. 5 sub 1 EEX bevoegd is van de reconventionele vordering kennis te nemen. Uit het arrest zou niet (voldoende gemotiveerd) blijken op welke grond sprake is van de in dat artikellid bedoelde situatie dat de Nederlandse rechter (hier de Rechtbank te Rotterdam) bevoegd is omdat sprake zou zijn van een aan de reconventionele vordering ten grondslag gelegde verbintenis uit overeenkomst van Spectra die is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd in Rotterdam. Het Hof zou niet duidelijk hebben gemaakt dat sprake is van de situatie dat uit de tussen Spectra en Ziegler gesloten overeenkomst voor Spectra een (hoofd)verbintenis voortvloeit die inhoudt dat zij Ziegler van documenten en informatie moet voorzien en dat zulks in Rotterdam zou dienen plaats te vinden.
3.4.1 Bij de beoordeling van deze onderdelen moet worden vooropgesteld dat niet beslissend is of de verweerder het bestaan van de aan de eis ten grondslag gelegde overeenkomst betwist (vgl. HvJEG 4 maart 1982, zaak 38/81 (Effer/Kantner), Jurispr. 1982, p. 825, NJ 1983, 508). Voorzover de onderdelen van een andere opvatting uitgaan, falen zij.
3.4.2 De aangezochte rechter dient bij de bepaling van zijn bevoegdheid ingevolge art. 5 sub 1 EEX in een geval als het onderhavige aan de hand van het volgens zijn internationaal privaatrecht op de overeenkomst toepasselijke recht te onderzoeken waar de verbintenis uit overeenkomst die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (zie HvJEG 6 oktober 1976, zaak 12/76 (Tessili/Dunlop), Jurispr. 1976, p. 1473, NJ 1977, 169, en HvJEG 28 september 1999, zaak C-440/97 (Groupe Concorde), Jurispr. 1999, p. I-6307, NJ 2001, 595). De onderdelen zijn gegrond, voorzover zij erover klagen dat het bestreden arrest niet het oordeel inhoudt dat en waarom de contractuele verbintenis waarvan de niet-nakoming door Ziegler ten grondslag is gelegd aan haar reconventionele vordering tot schadevergoeding, in het rechtsgebied van de Rechtbank te Rotterdam moet worden uitgevoerd. Het arrest is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4.3 De onderdelen kunnen evenwel wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De gedingstukken laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat onweersproken is gesteld dat de overeenkomst waarop de reconventionele vordering steunt, onderworpen is aan de FENEX-voorwaarden en dat deze voorwaarden een rechtskeuze voor het Nederlandse recht inhouden. Het Nederlandse recht is derhalve beslissend voor de vraag waar de contractuele verplichting van Spectra, wegens de niet-nakoming waarvan Ziegler vervangende schadevergoeding vordert, moest worden uitgevoerd. Daarbij gaat het om de contractuele verplichting van Spectra om het met het oog op de aan Ziegler opgedragen inklaring van de zesentwintig zendingen televisietoestellen verstrekken van juiste informatie en het ter beschikking stellen van documenten inzake de (juiste) oorsprong van die partijen televisietoestellen. Een dergelijke verplichting moet naar Nederlands recht, mede gelet op het bepaalde in art. 3:37 lid 3 BW, worden uitgevoerd op de plaats van vestiging van de met de inklaring belaste douane-expediteur. Nu Ziegler te Rotterdam is gevestigd, is derhalve de Rechtbank te Rotterdam op grond van art. 5 sub 1 EEX bevoegd van de reconventionele vordering kennis te nemen.
3.5 De onderdelen 3 en 4 richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen 's Hofs oordeel dat de bevoegdheid van de Rechtbank mede is gebaseerd op art. 5 sub 3 EEX. De onderdelen betogen met een beroep op het arrest van het HvJEG van 27 september 1988, zaak 189/87 (Kalfelis/Bank Schröder), Jurispr. 1988, p. 5565, NJ 1990, 425, dat, voorzover 's Hofs oordeel is gebaseerd op art. 5 sub 3 EEX, de beslissing van het Hof onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd is, omdat het Hof heeft miskend dat onder het verdragsautonoom uit te leggen begrip "verbintenis uit onrechtmatige daad" in de zin van art. 5 sub 3 EEX slechts een rechtsvordering valt die geen verband houdt met een "verbintenis uit overeenkomst" in de zin van art. 5 sub 1 EEX. De door het Hof bedoelde "buitencontractuele norm" speelt wellicht in de contractuele verhouding van Ziegler en Spectra een rol, maar kan geen bevoegdheid op de voet van art. 5 sub 3 EEX creëren, nu het in dat verband gestelde niet los kan worden gezien van "verbintenissen uit overeenkomst" in de zin van art. 5 sub 1 EEX. Daarbij komt dat het door Ziegler aan Spectra verwetene niet oplevert de schending van andere normen dan die welke de gestelde contractuele verhouding met zich brengt, en mitsdien niet als schending van een buitencontractuele norm als bedoeld in art. 5 sub 3 EEX kan worden aangemerkt, aldus de onderdelen.
3.6 De onderdelen nemen met juistheid tot uitgangspunt dat, zoals is vermeld in punt 20 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, een gerecht dat op grond van art. 5 sub 1 EEX bevoegd is om kennis te nemen van een vordering, voorzover deze op contract is gebaseerd, niet - op die grond - bevoegd is kennis te nemen van andere onderdelen van de vordering, die een andere grondslag hebben dan contract. Zulks laat echter onverlet dat ingeval een gerecht ten aanzien van een op contract gebaseerd onderdeel van de vordering zijn bevoegdheid kan ontlenen aan art. 5 sub 1 EEX en ten aanzien van een op onrechtmatige daad gebaseerd onderdeel van die vordering zijn bevoegdheid kan ontlenen aan art. 5 sub 3 EEX, dat gerecht zich bevoegd kan achten om kennis te nemen zowel van het onderdeel van de vordering dat op contract is gebaseerd als van het onderdeel van de vordering dat op onrechtmatige daad is gebaseerd. Een dergelijk geval doet zich naar het kennelijke oordeel van het Hof hier voor, nu zijn rov. 8 hierop neerkomt dat ten aanzien van de vordering van Ziegler, voorzover deze is gebaseerd op wanprestatie, is voldaan aan de voorwaarde voor bevoegdheid van art. 5 sub 1 EEX, en dat ten aanzien van de vordering van Ziegler, voorzover gebaseerd op onrechtmatige daad, is voldaan aan de voorwaarde voor bevoegdheid van art. 5 sub 3 EEX. Door aldus te oordelen, heeft het Hof derhalve niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in art. 5 EEX.
3.7 Nu blijkens het hiervóór in 3.4.3 overwogene in cassatie tevergeefs wordt geklaagd over 's Hofs oordeel dat de bevoegdheid van de Rechtbank te Rotterdam ten aanzien van het op contract gegronde onderdeel van de vordering is gebaseerd op art. 5 sub 1 EEX en het middel zich niet keert tegen 's Hofs oordeel dat ten aanzien van het op onrechtmatige daad gebaseerde onderdeel van de vordering aan de voorwaarde voor bevoegdheid van art. 5 sub 3 EEX is voldaan, behoeft de klacht dat het Hof de begrippen "verbintenissen uit overeenkomst" in de zin van art. 5 sub 1 EEX en "verbintenissen uit onrechtmatige daad" in de zin van art. 5 sub 3 EEX heeft miskend geen bespreking. Immers, ook indien de verplichting die voortvloeit uit schending van de door het Hof bedoelde "buitencontractuele norm" op grond van een verdragsautonome interpretatie moet worden aangemerkt als een "verbintenis uit overeenkomst" omdat die schending niet los kan worden gezien van de contractuele verhouding tussen Ziegler en Spectra, dan is de bevoegdheid van de Rechtbank te Rotterdam gegeven op grond van art. 5 sub 1 EEX.
3.8 De onderdelen 3 en 4 worden derhalve tevergeefs voorgesteld. Ook onderdeel 5 kan niet tot cassatie leiden, omdat het feitelijke grondslag mist. Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het Hof zijn oordeel omtrent de bevoegdheid van de Rechtbank te Rotterdam niet gegrond op art. 6 sub 3 EEX.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Spectra in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ziegler begroot op € 286,88 aan verschotten en € 1365 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter, en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 3 mei 2002.