ECLI:NL:HR:2002:AD9593

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/194HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over erfdienstbaarheid en gebruik van een weg

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. R.Th.R.F. Carli, verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door mr. V.-P. Aarts, gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden. Eiser vorderde onder andere dat verweerder zou worden verboden gebruik te maken van een weg en dat verweerder een bedrag van ƒ 28.750,-- zou betalen, verhoogd met BTW en wettelijke rente. De Rechtbank heeft in een eindvonnis van 29 maart 1995 geoordeeld dat verweerder gebruik mag blijven maken van de erfdienstbaarheid van de weg en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de helft van de reconstructiekosten en onderhoudskosten van de weg.

Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, waar hij vorderingen heeft gedaan om het eindvonnis te vernietigen en opnieuw te bepalen dat verweerder niet gerechtigd is grondtransporten uit te voeren over de weg. Verweerder heeft incidenteel appel ingesteld en vorderde een beperking van de toekomstige onderhoudskosten. Het Hof heeft bij arrest van 1 maart 2000 het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw geoordeeld dat verweerder gebruik mag blijven maken van de erfdienstbaarheid van de weg, zonder restricties voor de voertuigen die gebruikt worden.

Tegen beide arresten van het Hof heeft eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten in het cassatiemiddel verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 411,67 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 24 mei 2002.

Uitspraak

24 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/194HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. V.-P. Aarts.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 16 september 1988 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Leeuwarden en gevorderd:
A. Primair:
1. [verweerder] te verbieden gebruik te maken van de weg vanaf een tijdstip gelegen 2 x 24 uur na het wijzen van het vonnis een en ander onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per keer dat [verweerder] in strijd handelt met dit gebod;
2. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 28.750,-- verhoogd met de BTW en de wettelijke rente vanaf 17 september 1986;
B. Subsidiair:
1. [verweerder] te verbieden gebruik te maken van de weg anders dan met agrarische voertuigen vanaf een tijdstip gelegen 2 x 24 uur na het wijzen van het vonnis een en ander onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per keer dat [verweerder] in strijd handelt met dit verbond;
2. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 28.750,-- verhoogd met de BTW en de wettelijke rente vanaf 17 september 1986;
3. te verklaren voor recht dat de toekomstige onderhoudskosten van de weg bij helfte dienen te worden gedragen door ieder van de partijen;
C. Meer subsidiair:
1. [verweerder] te verbieden gebruik te maken van de weg met zwaarbeladen hard rijdende vrachtwagens vanaf een tijdstip gelegen 2 x 24 uur na het wijzen van het vonnis een en ander onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per keer dat [verweerder] in strijd handelt met dit verbod;
2. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 28.750,-- verhoogd met de BTW en de wettelijke rente vanaf 17 september 1986;
3. te verklaren voor recht dat de toekomstige onderhoudskosten van de weg bij helfte dienen te worden gedragen door ieder van de partijen;
D. Nog meer subsidiair:
1. [verweerder] te verbieden gebruik te maken van de weg vanaf een tijdstip gelegen 2 x 24 uur na het wijzen van het vonnis een en ander onder verbeurte van een dwangsom van ƒ 500,-- per keer dat [verweerder] in strijd handelt met dit verbod;
2. te verklaren voor recht dat de toekomstige onderhoudskosten van de weg bij helfte dienen te worden gedragen door ieder van de partijen;
E. Nog meer subsidiair:
1. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 28.750,-- verhoogd met de BTW en de wettelijke rente vanaf 17 september 1986;
2. te verklaren voor recht dat de toekomstige onderhoudskosten van de weg bij helfte dienen te worden gedragen door ieder van de partijen;
F. Nog meer subsidiair:
1. te verklaren voor recht dat de toekomstige onderhoudskosten van de weg bij helfte dienen te worden gedragen door ieder van de partijen;
G. Nog meer subsidiair:
1. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van ƒ 28.750,-- verhoogd met de BTW en de wettelijke rente vanaf 17 september 1986;
H. Nog meer subsidiair:
1. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de helft van een bedrag van ƒ 28.750,-- verhoogd met de BTW en de wettelijke rente vanaf 17 september 1986.
[Verweerder] heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 24 augustus 1989 een comparitie van partijen gelast en bij rolbeschikking van 26 juli 1990 een deskundigenonderzoek bevolen. Na deskundigenbericht heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 11 juli 1991 wederom een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 1 april 1993 de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen door partijen op basis van de in dit vonnis opgenomen rechtsoverwegingen. Bij tussenvonnis van 17 juni 1993 heeft de Rechtbank opnieuw een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe vragen geformuleerd. Na een tweede deskundigenbericht heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 29 maart 1995 verstaan dat [verweerder] met inachtneming van dit vonnis gebruik mag blijven maken van de onderhavige erfdienstbaarheid van de weg en [verweerder] veroordeeld om aan [eiser] te betalen de helft van de reconstructiekosten van het geasfalteerde deel van de weg en de helft van de onderhoudskosten van het overige deel van de weg, alsmede de helft van de toekomstige onderhoudskosten van de gehele weg.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Bij memorie van grieven heeft [eiser] gevorderd het eindvonnis van de Rechtbank te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
1. voor wat betreft het gebruik van de erfdienstbaar heid te bepalen, dat [verweerder] niet gerechtigd is grondtransporten uit te voeren over de weg;
2. [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de herstelkosten, zoals door Van der Loo in zijn rapport is aangegeven;
3. het vonnis voor het overige behoudens ten aanzien van de proceskostenveroordeling te bevestigen.
[Verweerder] heeft incidenteel appel ingesteld. Bij memorie van grieven in het incidenteel appel heeft [verweerder] gevorderd het vonnis a quo te vernietigen en opnieuw rechtdoende [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de reconstructie/herstelkosten van de litigieuze weg alsmede de toekomstige onderhoudskosten van de weg zal beperken tot:
- 9% van 1/3 gedeelte van de reconstructie/herstelkosten van het verharde gedeelte van de weg;
- 9% van alle verdere reconstructie/herstelkosten;
- 9% van de toekomstige (normale) onderhoudskosten;
- althans door het Hof in goede justitie te bepalen percentages, rekening houdend met hetgeen daarover in de memorie van grieven is aangevoerd.
Bij tussenarrest van 5 maart 1997 heeft het Hof [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft het Hof bij arrest van 1 maart 2000 het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende:
- verstaan dat [verweerder] gebruik mag blijven maken van de onderhavige erfdienstbaarheid van de weg overeenkomstig het vonnis van 29 maart 1995 van de Rechtbank en het tussenarrest van 5 maart 1997 van het Gerechtshof, hetgeen inhoudt, dat [verweerder] ook gerechtigd is van de onderhavige weg gebruik te maken voor grondtransport zonder restrictie voor wat betreft de maximale aslast of maximale wiellast van de daarbij gebruikte voertuigen;
- [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot ƒ 30.870,--;
- [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een gedeelte van 30% van de in de toekomst door [eiser] te maken kosten van onderhoud van de gehele weg waarop de erfdienstbaarheid rust, zulks nadat op die kosten aan [eiser] betaalde vergoedingen van het Hoogheemraadschap in mindering zijn gebracht;
- de kosten van de deskundigen in eerste aanleg ten bedrage van (ƒ 2.500,-- + ƒ 9.400,-- =) ƒ 11.900,-- ten laste gebracht van ieder der partijen voor de helft;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 411,67 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 24 mei 2002.