ECLI:NL:HR:2002:AD9338
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot betaling van achterstallige overuren en vakantiegeld
In deze zaak heeft verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de Kantonrechter te Zwolle. De vordering van [verweerder] betrof de betaling van achterstallige overuren, met een totaalbedrag van ƒ 33.709,40, vermeerderd met een maandelijkse rente en vakantiegeld. [Eiser] heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 1.822,05 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente. De Kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de Kantonrechter te Apeldoorn. Deze Kantonrechter heeft in een eindvonnis van 31 maart 1999 [eiser] veroordeeld tot betaling van het salaris aan [verweerder], met wettelijke verhoging en rente. [Eiser] heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Zutphen, die het vonnis van de Kantonrechter heeft bekrachtigd, met enkele aanpassingen in de proceskostenveroordeling. Tegen dit vonnis heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen, wat door de Hoge Raad is overgenomen. De zaak is behandeld door de Hoge Raad op 26 april 2002, waarbij de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden, en er geen verdere motivering nodig was volgens artikel 81 RO.