ECLI:NL:HR:2002:AD9334

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/199HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep inzake medische keuring en gezondheidsverklaring

In deze zaak heeft de vrouw de man in kort geding gedagvaard om hem te veroordelen tot medewerking aan een medische keuring en het afgeven van een gezondheidsverklaring. De President van de Rechtbank te Amsterdam heeft de vordering op 7 januari 1999 afgewezen. De vrouw heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 18 mei 2000 de man heeft veroordeeld tot medewerking aan de medische keuring en het afgeven van de gezondheidsverklaring, onder verbeurte van een dwangsom. De man heeft cassatie ingesteld tegen dit eindarrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft in deze cassatieprocedure de ontvankelijkheid van de man beoordeeld. De vrouw heeft primair gesteld dat de man geen belang heeft bij zijn cassatieberoep, omdat er na het arrest van het Hof een regeling is getroffen tussen partijen. De man heeft echter betoogd dat hij belang heeft bij vernietiging van het arrest, omdat de veroordeling om de vrouw te informeren over de gezondheidsverklaring niet in stand kan blijven en omdat het Hof geen uitspraak heeft gedaan over de kosten van de medische keuring.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de regeling tussen partijen de eerdere veroordeling van het Hof vervangt, waardoor het arrest niet meer tegen de man kan worden uitgevoerd. De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de man geen belang heeft bij zijn cassatieberoep, omdat de klachten die hij heeft geuit niet relevant zijn voor de ontvankelijkheid. De Hoge Raad heeft de man dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

26 april 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/199HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De man], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. drs. R.W.L. Russell,
t e g e n
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploit van 12 mei 1998 eiser tot cassatie - verder te noemen: de man - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Amsterdam en - voor zover in cassatie nog van belang - gevorderd de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan een medische keuring en een verklaring omtrent zijn gezondheid aan de vrouw af te geven, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag.
De man heeft de vorderingen gemotiveerd bestreden en een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld.
De President heeft bij vonnis van 7 januari 1999 de gevraagde voorziening geweigerd en verstaan dat de voorwaardelijk ingestelde reconventie niet ter beoordeling voorligt.
Tegen dit vonnis heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 12 oktober 1999 heeft het Hof een comparitie van partijen gelast en bij eindarrest van 18 mei 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende de man veroordeeld binnen een maand na betekening van dit arrest zijn medewerking te verlenen aan een medische keuring en voorts een verklaring omtrent zijn gezondheid (gezondheidsverklaring) aan de vrouw af te geven, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag dat hij daarmee in gebreke blijft. Voorts heeft het Hof deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 14 februari 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
Het gaat in cassatie om het volgende.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van het Hof van 13 november 1997 is de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie bepaald op ƒ 25.000,-- per maand. Het door de vrouw daartegen ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij beschikking van 16 oktober 1998 verworpen.
In dit kort geding ging het in hoger beroep nog slechts om de vordering van de vrouw dat de man zijn medewerking zou verlenen aan een medische keuring en aan haar een verklaring omtrent zijn gezondheid zou afgeven. De vrouw heeft de gezondheidsverklaring nodig voor het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering waarmee zij zich kan indekken tegen het wegvallen van de alimentatie in het geval dat de man vóór haar komt te overlijden.
De President heeft de gevraagde voorziening geweigerd. Het Hof heeft bij arrest van 18 mei 2000 het vonnis van de President vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de man veroordeeld binnen een maand na betekening van 's Hofs arrest zijn medewerking te verlenen aan een medische keuring en voorts een verklaring omtrent zijn gezondheid (gezondheidsverklaring) aan de vrouw af te geven, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het Hof heeft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, het meer of anders gevorderde afgewezen en voorts bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 In haar conclusie van antwoord in cassatie heeft de vrouw zonder nadere onderbouwing primair gesteld dat de man niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen, aangezien hij bij dat beroep geen belang heeft.
In de schriftelijke toelichting van de advocaat van de vrouw wordt gesteld dat in een ander kort geding met betrekking tot dezelfde materie ter zitting van de President op 10 augustus 2000 - dus na het bestreden arrest -tussen partijen een regeling in der minne is getroffen, die is neergelegd in een ter zitting opgemaakt proces-verbaal, waarvan copie bij de schriftelijke toelichting is gevoegd. De daarin neergelegde regeling houdt, samengevat en voorzover in cassatie van belang, het volgende in:
a) De man zal meewerken aan het ondergaan van een medische keuring en aan de uitvoering van een in het proces-verbaal uitgewerkte regeling betreffende de wijze waarop tot die keuring zal worden gekomen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
b) De vrouw ziet af van het zelf in ontvangst nemen van de uitslag van de keuring en neemt genoegen met het ter beschikking stellen van de keuringsuitslag aan de door de betrokken verzekeringsmaatschappij aangewezen medische deskundige onder de gebruikelijke waarborgen.
c) De vrouw ziet af van de dwangsom ingevolge het arrest van het Hof van 18 mei 2000.
d) De man behoudt zich het recht voor om het beroep in cassatie tegen dat arrest door te zetten.
Als gevolg van deze regeling heeft de man, aldus de vrouw, geen belang meer bij zijn cassatieberoep.
In de schriftelijke toelichting van de advocaat van de man wordt meegedeeld dat de man inmiddels het medische onderzoek heeft ondergaan. Volgens de man heeft hij toch recht en belang bij vernietiging van het arrest van het Hof van 18 mei 2000, omdat
a. de veroordeling om de vrouw bekend te maken met de inhoud van de gezondheidsverklaring en de uitslag van de medische keuring niet in stand kan blijven, en
b. het Hof heeft verzuimd een uitspraak omtrent de kosten van deze verrichting te doen.
In de repliek wordt namens de man voorts gesteld dat de Hoge Raad geen acht kan slaan op de stellingen van de vrouw, omdat deze een beroep inhouden op feiten en gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na het arrest van 18 mei 2000. Voorts wordt een derde reden genoemd, waarom de man zijns inziens belang heeft bij een uitspraak in cassatie, namelijk
c. dat de vrouw op 31 mei 2001 een verzoek tot verhoging van de alimentatie heeft ingediend bij de rechtbank te Amsterdam en dat in geval van honorering van dit verzoek te verwachten is dat de vrouw het verhoogde bedrag wederom zal wensen te verzekeren in verband met een eventueel vooroverlijden van de man en dat zij van de man het ondergaan van een nieuw medisch onderzoek zal vragen.
4.2 Anders dan de man stelt, is art. 419 Rv. niet van toepassing, waar het gaat om de vraag of ontwikkelingen die zich na de bestreden uitspraak hebben voorgedaan aan de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in de weg staan.
De Hoge Raad verstaat de in 4.1 weergegeven regeling aldus, dat deze geheel in de plaats treedt van de door het Hof uitgesproken veroordeling van de man, hiervóór weergegeven in 3, derhalve ook voorzover de man is veroordeeld een verklaring omtrent zijn gezondheid (gezondheidsverklaring) aan de vrouw af te geven. Dit betekent dat het arrest niet meer tegen de man ten uitvoer kan worden gelegd.
In het ontbreken in het bestreden arrest van een uitspraak omtrent de kosten van de medische keuring kan geen belang bij het cassatieberoep gelegen zijn, aangezien daartegen geen klacht is gericht.
Hetgeen de man heeft gesteld omtrent de mogelijkheid dat de vrouw een nieuwe medische keuring van de man zal wensen in verband met een naar zijn verwachting door de vrouw gewenste aanvullende verzekering, als het door haar ingediende verzoek tot verhoging van de alimentatie mocht worden toegewezen, kan niet worden aangemerkt als een belang in de onderhavige procedure.
Gezien dit alles heeft de man geen belang bij zijn cassatieberoep en kan hij in dit beroep niet worden ontvangen.
4.3 De vrouw heeft verzocht om de man in de aan haar kant gevallen kosten van het geding in cassatie te veroordelen, omdat de man deze procedure nodeloos heeft doorgezet. De Hoge Raad ziet hiervoor geen grond, reeds omdat de man belang had bij een oordeel van de rechter over de vraag of de regeling aldus moet worden opgevat, dat zij mede de veroordeling tot het afgeven van een gezondheidsverklaring aan de vrouw omvat.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitsproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 april 2002.