ECLI:NL:HR:2002:AD9181

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01463/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak en veroordeling in strafzaak met betrekking tot doodslag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte op 25 juni 2001 was vrijgesproken van een primair tenlastegelegde feit en daarnaast was veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf voor doodslag. De verdachte, geboren in 1956 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De IJssel', heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal, Wortel, heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing naar een aangrenzend Hof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gericht op de vraag of het Gerechtshof terecht een ambtsedig proces-verbaal van politie heeft gebruikt als bewijs, waarin mededelingen van een anonieme getuige zijn opgenomen. De verdediging had verzocht om deze anonieme getuige te ondervragen, maar dit verzoek werd door zowel de Rechtbank als het Hof afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het gebruik van het proces-verbaal in strijd is met artikel 344, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdediging op enig moment de wens heeft geuit om de getuige te ondervragen. Dit betekent dat de bewijsbeslissing niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze aan zijn oordeel onderworpen is en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 23 april 2002, waarbij de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in aanwezigheid van waarnemend-griffier I.W.P. Verboon.

Uitspraak

23 april 2002
Strafkamer
nr. 01463/01
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 juni 2001, nummer 22/002007-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 8 augustus 2000 - de verdachte vrijgesproken van hem bij inleidende dagvaarding onder primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "doodslag" veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof zonder nadere motivering een ambtsedig proces-verbaal van politie houdende mededelingen van een persoon wiens identiteit niet blijkt voor het bewijs heeft gebezigd, zulks ondanks het feit dat de verdediging heeft verzocht deze persoon te ondervragen.
3.2. Het middel doelt op de inhoud van bewijsmiddel 7, dat in het bestreden arrest als volgt is weergegeven:
"7. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Haaglanden, d.d. 8 juni 2000, nummer PL1532/2000/11619-74 (nummer PL1532/2000/11619-III). Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door N.H.J. van Luijk, hoofdagent van politie Haaglanden. Het houdt onder meer in, verkort en zakelijk weergegeven:
als het relaas van de verbalisant (blz. 104 e.v.):
Ik verklaar het volgende:
Telefonisch contact met 06-[...]
Op 8 juni 2000 nam ik via genoemd telefoonnummer telefonisch contact op met een verder onbekend gebleven man. De man deelde mij mede zich de telefonische gesprekken met [verdachte] op 18 april 2000 te kunnen herinneren.
Op mijn vraag hoe [verdachte] tijdens het gesprek op die dag te 17.09 uur op hem over kwam vertelde de man dat [verdachte] tijdens dat gesprek door het dolle heen was en dat hij liep te schreeuwen.
Op mijn vraag waarom [verdachte] hem belde zei de man dat [verdachte] verdovende middelen bezorgd wilde hebben, omdat hij, zei [verdachte] tegen hem, voor tien jaar weg zou gaan; hij had met iemand gevochten.
[Verdachte] zei dat hij de man met wie hij had gevochten voor was; [verdachte] had hem kapot gemaakt."
3.3. Dat bewijsmiddel moet worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, als bedoeld in art. 344, derde lid, Sv.
Die bepaling luidt als volgt:
"Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan alleen medewerken tot het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewijsbeslissing vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen."
3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 25 juli 2000 heeft de raadsman aldaar verzocht de "anonieme beller", genoemd in het hiervoor onder 3.2 weergegeven proces-verbaal van politie, als getuige te horen en heeft de Rechtbank dat verzoek afgewezen. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2000 heeft de raadsman aldaar een zelfde verzoek gedaan en heeft ook het Hof dat verzoek afgewezen.
Aldus is sprake van de in art. 344, derde lid sub b, Sv bedoelde situatie, namelijk dat namens de verdachte op enig moment in het geding de wens is te kennen gegeven de persoon als bedoeld in de aanhef van die bepaling te ondervragen of te doen ondervragen.
3.5. Gelet op het vorenstaande stond het bepaalde in art. 344, derde lid, Sv in de weg aan het gebruik van bedoeld proces-verbaal voor het bewijs. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak voorzover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 23 april 2002.