ECLI:NL:HR:2002:AD9096

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36841
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 januari 2001, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een daarbij gegeven boetebeschikking. De naheffingsaanslag, opgelegd voor het motorrijtuig met kenteken AA-AA-00, betreft een bedrag van ƒ 564 aan enkelvoudige belasting en een boete van ƒ 250. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in cassatie is gegaan.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het voertuig sinds 22 april 1998 op naam van belanghebbende stond in het kentekenregister. Gedurende het naheffingstijdvak was belanghebbende gedetineerd, en een financieringsmaatschappij had deel III van het kentekenbewijs in bezit. De Hoge Raad oordeelt dat op basis van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 de belastingplichtige degene is op wiens naam het kenteken is geregistreerd. Aangezien het voertuig in het relevante tijdvak op naam van belanghebbende stond, is hij terecht als belastingplichtige aangemerkt.

Belanghebbende had geprobeerd de belastingplicht te schorsen, maar deze pogingen waren niet succesvol omdat de financieringsmaatschappij niet meewerkte. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende falen, omdat de pogingen tot schorsing niet hebben geleid tot een daadwerkelijke schorsing van de belastingplicht. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Nr. 36.841
8 februari 2002
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 januari 2001, nr. 378/00, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-AA-00 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 19 oktober 1999 tot en met 18 januari 2000, ten bedrage van ƒ 564 aan enkelvoudige belasting, alsmede een boete van f 250. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Het onder 1 bedoelde voertuig stond sinds 22 april 1998 in het kentekenregister op naam van belanghebbende. In het naheffingstijdvak was belanghebbende gedetineerd. Een financieringsmaatschappij was in bezit van deel III van het kentekenbewijs van het voertuig.
3.2. Op grond van artikel 1, aanhef en letter a, juncto artikel 7, aanhef en letter a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt, voorzover hier van belang, degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister aangemerkt als de belastingplichtige voor de motorrijtuigenbelasting. Nu blijkens de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet in geschil is dat het voertuig gedurende het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, in de kentekenregistratie op naam van belanghebbende stond, heeft het Hof terecht geoordeeld dat belanghebbende degene is van wie de motorrijtuigenbelasting moet worden geheven. De omstandigheid dat belanghebbende heeft getracht de belastingplicht voor het voertuig krachtens artikel 19 van de Wet te schorsen, terwijl hij hierin niet is geslaagd omdat de financieringsmaatschappij hieraan weigerde mee te werken, doet aan de juistheid van dit oordeel niet af. Voor de toepassing van de Wet is bepalend dat de pogingen van belanghebbende uiteindelijk niet hebben geresulteerd in een daadwerkelijke schorsing. De klachten falen mitsdien.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2002.