ECLI:NL:HR:2002:AD8887

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00489/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem inzake valsheid in geschrift en uitkeringsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor valsheid in geschrift en uitkeringsfraude, waarbij hij inkomsten uit kamerverhuur en drugshandel niet had opgegeven. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen door een huiszoeking die door de politie was uitgevoerd. Het Gerechtshof had eerder geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan valsheid in geschrift, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak enkel vernietigd moest worden wat betreft het aantal uren onbetaalde arbeid. De Hoge Raad verlaagde het aantal uren onbetaalde arbeid van negentig naar 81 uren, maar verwierp het beroep voor het overige. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De zaak benadrukt de complexiteit van bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer er sprake is van onrechtmatige bewijsverzameling.

Uitspraak

16 april 2002
Strafkamer
nr. 00489/01
EW/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 maart 2000, nummer 21/001289-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 8 juni 1999 - de verdachte ter zake van 1. primair, 2. primair en 3. primair telkens "valsheid in geschrift; meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van negentig uren, in plaats van acht weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. van Russen Groen, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van de bewijsgaring op onjuiste, althans ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard het valselijk opmaken van zogenoemde inkomstenverklaringen van de Gemeentelijke Sociale Dienst, hierin bestaande dat daarin in strijd met de waarheid geen opgave is gedaan van
(1) inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgangerschap in het tijdvak van januari 1987 tot en met juli 1992,
(2) inkomsten uit kamerverhuur en/of kostgangerschap in het tijdvak van augustus 1992 tot en met december 1996, en
(3) onder meer verrichte werkzaamheden en inkomsten uit drugshandel in het tijdvak van april 1996 tot en met
augustus 1996.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - door de raadsvrouwe van de verdachte het volgende aangevoerd:
"De politie heeft een inval gepleegd in de woning van mijn cliënt. Dit hof heeft bij arrest van 11 oktober 1999 met parketnummer 21-00305-99 bepaald dat de inval op 27 augustus 1996 onrechtmatig was. Nu de aanleiding van het onderzoek naar de vermeende uitkeringsfraude onvoldoende duidelijk is, is niet uit te sluiten dat dit onderzoek is gestart als rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig binnentreden door de politie in de woning van verdachte en moet het bewijs derhalve als vrucht van dit onrechtmatige binnentreden worden uitgesloten."
3.4. In zijn arrest heeft het Hof daaromtrent het volgende overwogen en beslist:
"Verdachte is op 27 januari 1998 door de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Arnhem veroordeeld wegens:
1. het medeplegen van de verkoop en het vervoer van hennep in de periode van 1 februari 1996 tot 27 augustus 1996 en
3. het opzettelijk aanwezig hebben van middelen op lijst II van de Opiumwet op 26 augustus 1996.
Verdachte is bij dit vonnis vrijgesproken van het onder 2 telastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van middelen op lijst II van de Opiumwet op 27 augustus 1996.
Verdachte heeft geen hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis en de officier van justitie heeft zijn hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de onder 2 gegeven vrijspraak. Bij arrest van 11 oktober 1999 heeft dit hof, na bewijsuitsluiting wegens de onrechtmatige huiszoeking in de woning van verdachte op 27 augustus 1996, verdachte vrijgesproken van het onder 2 telastegelegde.
Het hof verwerpt het verweer. De verdenking van steunfraude is ontstaan tijdens het onderzoek naar voormelde opiumwetdelicten. Slechts ten aanzien van een deel van het opsporingsonderzoek, de huiszoeking, is vastgesteld dat het bewijs onrechtmatig is verkregen. Voor de feiten 1 en 3 die verdachte op basis van hetzelfde opsporingsonderzoek zijn telastegelegd, is hij op 27 januari 1998 veroordeeld door de politierechter te Arnhem, in welke veroordeling hij heeft berust.
Nu verdachte bij voormeld vonnis van de politierechter te Arnhem is veroordeeld wegens de verkoop, het vervoer en het aanwezig hebben van drugs kan niet worden gesteld dat het bewijsmateriaal ten aanzien van de uitkeringsfraude gepleegd door het niet opgeven van werkzaamheden in verband met en inkomsten uit de drugshandel uitsluitend is verkregen door voormeld onrechtmatig optreden van de politie. Dit geldt eveneens ten aanzien van de uitkeringsfraude gepleegd door het niet opgeven van de inkomsten verkregen uit kostgangerschap. Weliswaar is deze kostganger bij voormelde onrechtmatige huiszoeking in de woning van verdachte aangetroffen, maar ter terechtzitting van het hof van 21 februari 2000 is gebleken dat deze kostganger ten tijde van het opsporingsonderzoek naar de uitkeringsfraude al ruim tien jaar in het bevolkingsregister stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [woonplaats], de woning van verdachte."
3.5. Blijkens deze overwegingen heeft het Hof vastgesteld:
a. dat reeds vóór de huiszoeking op 27 augustus 1996 jegens de verdachte de verdenking was gerezen zich te hebben schuldig gemaakt aan het niet-doen van opgave van werkzaamheden in verband met en inkomsten uit de drugshandel, en
b. dat het bewijs van het in de tenlastelegging onder 3 bedoelde niet-doen van die opgave alsmede het bewijs van het in de tenlastelegging onder 1 en 2 omschreven niet-doen van opgave van de inkomsten verkregen uit kostgangerschap niet uitsluitend is verkregen door die huiszoeking.
3.6. Deze oordelen zijn van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Zij dragen de verwerping van het verweer zelfstandig, zodat hetgeen het Hof voorts nog heeft overwogen buiten beschouwing kan blijven.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De verdachte heeft op 9 maart 2000 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 20 november 2001 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4.2. De Hoge Raad oordeelt geen andere grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak zou behoren te worden vernietigd, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten onbetaalde arbeid ten algemenen nutte;
Vermindert het aantal uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in die zin dat dit 81 uren bedraagt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 april 2002.