ECLI:NL:HR:2002:AD8191
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling tussen grootouder en minderjarige kind
In deze zaak heeft verzoekster, een grootouder, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Breda om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en haar minderjarige kleinkind. De Rechtbank heeft op 31 oktober 2000 verzoekster niet-ontvankelijk verklaard, waarop zij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof heeft op 11 april 2001 de beschikking van de Rechtbank bekrachtigd. Verzoekster heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat verzoekster onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof oordeelde dat er strenge eisen gelden voor het aannemen van 'family life' tussen grootouders en kleinkinderen, vooral wanneer er geen biologische verwantschap is. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij gedurende een bepaalde periode zorg heeft gedragen voor het kind en dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat, maar het Hof oordeelde dat deze feiten niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van gezinsleven.
De Hoge Raad heeft de conclusie van het Hof bevestigd en het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de eis van bloedverwantschap niet als voorwaarde is gesteld, en dat de betrokkenen het erover eens waren dat het kind niet actief naar haar mening over de grootouder moest worden gevraagd. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de eisen van artikel 12 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind zijn nageleefd, omdat verschillende vertegenwoordigers van het kind zijn gehoord. De beschikking van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 29 maart 2002.