ECLI:NL:HR:2002:AD8179

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/176HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verdeling van vermogen en wettelijke rente in familierechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun gezamenlijke vermogen na hun scheiding. De man, verweerder in cassatie, heeft de vrouw, eiseres tot cassatie, gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht op 17 februari 1993. Hij vorderde een verdeling van het bestaande vermogen en verzocht de vrouw om wettelijke rente te betalen over het bedrag van de overbedeling vanaf de dag van dagvaarding. De vrouw heeft de vordering bestreden en in reconventie een bedrag van ƒ 319.830,-- gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 april 1993.

De Rechtbank heeft op 30 maart 1994 de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en de zaak naar de rol verwezen. Na een comparitie van partijen op 3 juli 1995 heeft de Rechtbank op 22 mei 1996 de vordering in reconventie afgewezen. De man heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, terwijl de vrouw ook hoger beroep heeft ingesteld tegen de vonnissen van de Rechtbank. In hoger beroep heeft de vrouw haar eis vermeerderd met een bedrag van ƒ 40.326,--. Het Hof heeft in tussenarresten van 26 juni 1997 het vonnis van de Rechtbank vernietigd en in de andere zaak het vonnis van 19 april 1995 bekrachtigd.

Het Hof heeft vervolgens een notaris benoemd voor de scheiding en deling van de boedel en verdere beslissingen aangehouden. In de daaropvolgende jaren heeft het Hof meerdere tussenarresten gewezen, waarbij onder andere een deskundigenonderzoek is bevolen naar de waardering van de onderneming van de vrouw. Uiteindelijk heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het Hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

29 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/176HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.R. Sturhoofd,
t e g e n
[De man], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - heeft bij exploit van 17 februari 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd:
- een verdeling van het bestaande vermogen te gelasten zoals in de inleidende dagvaarding punt 5 is aangegeven;
- de vrouw te veroordelen de wettelijke rente aan de man te voldoen over het bedrag van de overbedeling vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
De vrouw heeft de vordering bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 319.830,--, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.
De man heeft de vordering in reconventie bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 30 maart 1994 in conventie de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en in reconventie, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen verder te procederen. Na een ingevolge een tussenvonnis van 19 april 1995 op 3 juli 1995 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 22 mei 1996 de vordering in reconventie afgewezen.
Tegen het in conventie gewezen vonnis van de Rechtbank van 30 maart 1994 heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (rolnummer 43/95). Tegen de in reconventie gewezen vonnissen van 19 april 1995 en 22 mei 1996 heeft de vrouw hoger beroep ingesteld (rolnummer 910/96). In hoger beroep heeft de vrouw haar eis vermeerderd met een bedrag van ƒ 40.326,--
In de zaak met rolnummer 43/95 is tegen de vrouw verstek verleend.
Bij tussenarresten van 26 juni 1997 heeft het Hof in de zaak met rolnummer 43/95 het vonnis van de Rechtbank van 30 maart 1994 vernietigd en in de zaak met rolnummer 910/96 het vonnis van de Rechtbank van 19 april 1995 bekrachtigd en het vonnis van die Rechtbank van 22 mei 1996 vernietigd. Voorts heeft het Hof in beide zaken, alvorens verder te beslissen:
- voor het geval partijen het over de keuze niet eens zijn, notaris mr. R.D. Bos te Utrecht benoemd tot de notaris, ten overstaan van wie de werkzaamheden van de scheiding en deling van de boedel zullen plaatsvinden;
- de beslissing aangehouden totdat de meest gerede partij dan wel de boedelnotaris doet weten dat een nadere beslissing van het Hof noodzakelijk is omdat de notaris partijen niet heeft kunnen verenigen.
Hierna heeft het Hof in beide zaken op 19 februari 1998 en 12 augustus 1999 tussenarresten gewezen. Voorts heeft het Hof in beide zaken bij tussenarresten van 3 februari 2000 (samengevat):
- bepaald dat de vrouw tot zich mag nemen uit de boedel de waarde van de percelen weiland voor een bedrag van ƒ 10.337,80;
- een deskundigenonderzoek bevolen omtrent de waardering van de door de vrouw gedreven onderneming en daartoe een deskundige benoemd;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
De arresten van het Hof van 26 juni 1997, 19 februari 1998, 12 augustus 1999 en 3 februari 2000 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de hiervoor genoemde arresten van het Hof in beide procedures heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep, voor zover ontvankelijk.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangvoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 29 maart 2002.