ECLI:NL:HR:2002:AD7829
Hoge Raad
- Cassatie
- W.E. Haak
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die op 14 juli 2000 een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behandeld. De betrokkene, geboren in Marokko in 1969 en wonende in Nederland, was verplicht gesteld om een bedrag van ƒ 193.745,-- te betalen aan de Staat, met als alternatief 570 dagen hechtenis. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die een schriftuur indiende, maar deze kwam pas na de wettelijke termijn bij de Hoge Raad binnen. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof beoordeeld en vastgesteld dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. Dit betekent dat de Hoge Raad het cassatieberoep verwerpt. De beslissing is genomen door de president W.E. Haak, samen met de raadsheren F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, en is uitgesproken op 26 maart 2002. De uitspraak bevestigt de verplichting van de betrokkene tot betaling aan de Staat, zonder dat er aanleiding is om de eerdere beslissing van het Gerechtshof te herzien.