ECLI:NL:HR:2002:AD7780

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00270/01
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak en veroordeling in Opiumwet- en Wapenwetzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte op 10 november 2000 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor andere feiten. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie dat is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G. Meijer. De advocaat-generaal Jörg heeft geconcludeerd dat het beroep moet worden verworpen.

De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het opzettelijk verkopen van 550 kilogram hennep, maar het Hof heeft de verdachte in hoger beroep veroordeeld voor andere feiten, waaronder het handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdediging heeft in hoger beroep een verzoek gedaan om twee verbalisanten te horen, maar het Hof heeft geoordeeld dat dit verzoek niet is herhaald in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het verzoek niet is gehandhaafd.

De Hoge Raad komt tot de conclusie dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de verdachte blijft veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en onbetaalde arbeid ten algemenen nutte.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 00270/01
LR/LD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 november 2000, nummer 23/001097-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 8 februari 2000 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 en 2 "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 4. "handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie terwijl het feit begaan wordt met een vuurwapen van categorie III"en "handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in plaats van 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak, is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. G. Meijer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft nagelaten te beslissen op een namens de verdachte gedaan (voorwaardelijk) verzoek tot aanhouding van de behandeling teneinde een tweetal verbalisanten te horen.
Het middel doelt op een door de raadsman in eerste aanleg gedaan verzoek dat volgens de steller van het middel in hoger beroep zou zijn herhaald.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg gehechte pleitnota heeft de raadsman aldaar met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde - kort gezegd: het opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken en/of vervoeren althans aanwezig hebben van 550 kilogram hennep - het verweer gevoerd dat "niet te bewijzen is dat het gaat om hennep".
Die pleitnota sluit op dat punt af met:
"Conclusie: vrijspraak.
Subsidiair: Mocht Uw Rechtbank op dit punt niet aanstonds tot vrijspraak komen dan wordt verzocht de zaak aan te houden teneinde de verbalisanten Van de Grift en Stoof op een nadere zitting te horen in verband met de datum van het onderzoek en de vraag of er wel sprake kan zijn van hennep als bedoeld op lijst II van de Opiumwet."
3.3. De Rechtbank heeft de verdachte van het hem onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken.
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 oktober 2000 houdt onder meer in:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging De raadsman legt daartoe een pleitnotitie over. Dit stuk is bij de stukken in het dossier gevoegd en de inhoud ervan wordt geacht deel uit te maken van dit proces-verbaal. De raadsman verzoekt het hof zijn pleitnotitie, overgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, als hier herhaald en ingelast te beschouwen. De voorzitter deelt mee dat het hof dit inderdaad zal doen."
3.5.1. Die in hoger beroep overgelegde pleitnota houdt onder meer in:
"Feit 2: (...)
Voor wat betreft de bespreking van het bewijs wordt kortheidshalve verwezen naar de pleitnotities in eerste aanleg (pagina 2-4)."
Die pleitnota behelst vervolgens opnieuw een gedetailleerd verweer over het met betrekking tot dit feit voorhanden zijnde bewijsmateriaal en daarna:
"Conclusie: vrijspraak voor feit 2".
3.5.2. Omtrent het in het middel bedoelde, in eerste aanleg gedane subsidiaire verzoek houdt die pleitnota niets in, terwijl ook overigens uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat dat verzoek aldaar uitdrukkelijk is gedaan.
3.6. Gelet op de bewoordingen waarin het desbetreffende bewijsverweer in hoger beroep is gevoerd, en op de aan dat verweer in hoger beroep verbonden conclusie, heeft het Hof, bij gebreke van een uitdrukkelijke herhaling van dan wel verwijzing naar het in eerste aanleg aan die conclusie voorwaardelijk verbonden verzoek kennelijk geoordeeld dat dat verzoek in hoger beroep niet is gehandhaafd.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet onder de hiervan onder 3.5 genoemde omstandigheden niet af dat blijkens hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen, de raadsman in algemene zin heeft verzocht zijn in eerste aanleg overgelegde pleitnotities als herhaald en ingelast te beschouwen en dat het Hof dat verzoek heeft gehonoreerd.
3.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen.
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 12 februari 2002.