ECLI:NL:HR:2002:AD7363
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de afwijzing van vorderingen door de Rechtbank te Dordrecht
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], op 3 december 1998 verweerders in cassatie, aangeduid als [verweerder] c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht. Eiser vorderde onder andere een hoofdelijke veroordeling van verweerders tot betaling van een bedrag van ƒ 5.661,57, vermeerderd met wettelijke rente, en een vergoeding voor immateriële schade, door de Rechtbank ex aequo et bono vast te stellen op ƒ 2.500,-- of een door de Rechtbank te bepalen bedrag. Verweerders hebben de vorderingen gemotiveerd bestreden. De Rechtbank heeft op 31 maart 1999 een comparitie van partijen gelast en op 14 juni 2000 de vorderingen afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 27 maart 2001 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen en eiser in de kosten te veroordelen. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.