ECLI:NL:HR:2002:AD7363

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/217HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de afwijzing van vorderingen door de Rechtbank te Dordrecht

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], op 3 december 1998 verweerders in cassatie, aangeduid als [verweerder] c.s., gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht. Eiser vorderde onder andere een hoofdelijke veroordeling van verweerders tot betaling van een bedrag van ƒ 5.661,57, vermeerderd met wettelijke rente, en een vergoeding voor immateriële schade, door de Rechtbank ex aequo et bono vast te stellen op ƒ 2.500,-- of een door de Rechtbank te bepalen bedrag. Verweerders hebben de vorderingen gemotiveerd bestreden. De Rechtbank heeft op 31 maart 1999 een comparitie van partijen gelast en op 14 juni 2000 de vorderingen afgewezen. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 27 maart 2001 het vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het beroep te verwerpen en eiser in de kosten te veroordelen. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

25 januari 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/217HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. drs. R.A. van der Hansz,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerder 2],
3. [Verweerder 3],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 3 december 1998 verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Dordrecht en gevorderd bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verweerder] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, te veroordelen te betalen de som van ƒ 5.661,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
2. een bedrag ter zake vergoeding van de door [eiser] geleden immateriële schade, door de Rechtbank ex aequo et bono vast te stellen op ƒ 2.500,--, of op een zodanig bedrag als de Rechtbank juist zal achten.
[Verweerder] c.s. hebben de vorderingen gemotiveerd bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 31 maart 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 14 juni 2000 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 27 maart 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met veroordeling van [eiser] in de kosten.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beant-woording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cas-satie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 25 januari 2002.