ECLI:NL:HR:2002:AD7361

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/166HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof inzake onbevoegdheid in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Bouwbedrijf Aan de Stegge Roosendaal B.V. en een verweerster die niet verschenen was. De verweerster had Aan de Stegge gedagvaard voor de Rechtbank te Breda, waarbij zij een vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 227.121,20 had ingesteld, vermeerderd met wettelijke rente. Aan de Stegge voerde aan dat de Rechtbank onbevoegd was en nam een incidentele conclusie. De Rechtbank heeft Aan de Stegge echter toegelaten tot bewijslevering en later de vordering afgewezen. Hierop heeft Aan de Stegge hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat haar niet-ontvankelijk verklaarde in het hoger beroep. Tegen deze beslissing heeft Aan de Stegge cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de vraag beantwoord of het bepaalde in artikel 157b lid 1 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook geldt in gevallen waarin de gedaagde aanvoert dat de rechter in eerste aanleg onbevoegd is, maar de rechter dit verweer verwerpt. De Hoge Raad oordeelde dat het middel gegrond was en dat artikel 157b lid 1 (oud) Rv. alleen betrekking heeft op vonnissen waarin de rechter zijn bevoegdheid heeft aangenomen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verklaarde Aan de Stegge ontvankelijk in haar hoger beroep. Het geding werd ter verdere behandeling en beslissing terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de kosten van het geding in cassatie werden gereserveerd.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de bevoegdheid van rechters en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld. De beslissing heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waarin de bevoegdheid van de rechter ter discussie staat.

Uitspraak

22 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/166HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BOUWBEDRIJF AAN DE STEGGE ROOSENDAAL B.V., gevestigd te Roosendaal,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 25 augustus 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Aan de Stegge - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Aan de Stegge te veroordelen om aan [verweerster] te voldoen een bedrag van ƒ 227.121,20, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vervaldata van de litigieuze facturen, althans met ingang van de dag der dagvaarding.
Aan de Stegge heeft een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen. [Verweerster] heeft de incidentele conclusie bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 maart 2000 Aan de Stegge tot bewijslevering toegelaten en heeft bepaald dat van dit vonnis geen hoger beroep kan worden ingesteld dan tijdelijk met het eindvonnis. Na gehouden getuigenverhoren heeft de Rechtbank bij vonnis van 27 juni 2000 in het incident de vordering afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft Aan de Stegge hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 8 mei 2001 heeft het Hof Aan de Stegge niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Aan de Stegge beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging, ontvankelijkverklaring van Aan de Stegge in haar hoger beroep en terugverwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak gaat het om de vraag of het bepaalde in art. 157b lid 1 (oud) Rv. ook geldt in het geval dat de gedaagde zich op het standpunt stelt dat de rechter in eerste aanleg onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen op grond van het feit dat tussen partijen een arbitraal beding geldt, maar de rechter dit verweer verwerpt en zich bevoegd verklaart.
3.2 Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord en heeft Aan de Stegge niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de hiervoor onder 1 vermelde vonnissen van de Rechtbank van 14 maart en 27 juni 2000. Met betrekking tot laatstgenoemd vonnis heeft het Hof in zijn rov. 4.4 het volgende overwogen:
"Tegen een dergelijk vonnis, waarbij de bevoegdheid is aangenomen, staat te dien aanzien - ingevolge artikel 157b lid 1 Rv - weliswaar hogere voorziening open op grond dat de rechter onbevoegd is uit hoofde van het onderwerp des geschils, doch slechts tegelijk met die tegen het eindvonnis. Aan de Stegge dient derhalve in haar appel niet-ontvankelijk te worden verklaard."
Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.3 Het middel is gegrond. Art. 157b lid 1 (oud) Rv., ingevoerd bij de Wet van 21 januari 1954, Stb. 27, tegelijk met de artikelen 154 lid 2, 157a en 157b leden 2, 3 en 4 waarvan de bewoordingen geen twijfel erover laten bestaan dat het daarin bepaalde alleen betrekking heeft op de vraag of een andere gewone rechter dan de aangezochte bevoegd is, ziet uitsluitend op vonnissen waarin de rechter zijn absolute of relatieve bevoegdheid heeft aangenomen; derhalve niet mede op vonnissen als het onderhavige waarin de rechter een op de voet van art. 1022 lid 1 Rv. gedaan beroep op een arbitraal beding heeft verworpen.
3.4 Nu [verweerster] de aangevallen beslissing van het Hof niet heeft uitgelokt noch verdedigd, zullen de kosten worden gereserveerd zoals hierna te vermelden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2001;
verklaart Aan de Stegge ontvankelijk in haar hoger beroep van de vonnissen van de Rechtbank te Breda van 14 maart en 27 juni 2000;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Aan de Stegge op € 305,82 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerster] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 22 februari 2002.