ECLI:NL:HR:2002:AD7317

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/027HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling na afwijzing door Kantonrechter

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door mr. G.C. Makkink, [betrokkene A] gedagvaard voor de Kantonrechter te Enschede met de vordering om een bedrag van ƒ 45.336,69 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De Kantonrechter heeft op 19 februari 1998 de vordering afgewezen. Eiseres heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Almelo. Na het overlijden van [betrokkene A] heeft verweerster, als rechtsopvolgster, de procedure voortgezet. De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 februari 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 22 september 1999 het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd. Eiseres heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen dit eindvonnis. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, met veroordeling van eiseres in de kosten. De advocaat van eiseres heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad heeft op 25 januari 2002 het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 565,95 aan verschotten en € 455,-- voor salaris.

Uitspraak

25 januari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/027HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink,
t e g e n
[Verweerster], wonende te [woonplaats], Italië,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: voorheen jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper,
thans mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 21 februari 1997 [betrokkene A], wonende te [woonplaats] - verder te noemen: [betrokkene A] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Enschede en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [betrokkene A] te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 45.336,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 1996, althans vanaf de dag van de dagvaarding.
[Betrokkene A] heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 19 februari 1998 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Almelo.
Nadat voorts [betrokkene A] was overleden en verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - als zijn rechtsopvolgster de procedure van hem had overgenomen, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 17 februari 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 22 september 1999 het bestreden vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
Het eindvonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de Rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot referte.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep met veroordeling van [eiseres] in de kosten.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 15 november 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 565,95 aan verschotten en € 455,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 25 januari 2002.