ECLI:NL:HR:2002:AD7011

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03802/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van de Advocaat-Generaal tegen niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partijen in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Gerechtshof had op 30 mei 2000 de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld voor subsidiaire feiten, waaronder mishandeling van een ambtenaar en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren opgelegd. De benadeelde partijen werden door het Hof niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

De Advocaat-Generaal heeft cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat het openbaar ministerie niet kan worden ontvangen in zijn beroep tegen de beslissing van het Hof over de vorderingen van de benadeelde partijen. Dit is gebaseerd op artikel 95, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad alleen kennis kan nemen van cassatie-eisen die zijn ingesteld door partijen. Aangezien het openbaar ministerie geen partij is in de vorderingen van de benadeelde partijen, kan het beroep niet worden ontvangen.

De Hoge Raad concludeert dat de schriftuur van de benadeelde partij onbesproken moet blijven, omdat het niet mogelijk is om rechtspunten te beoordelen die betrekking hebben op hun vorderingen. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad de Advocaat-Generaal niet-ontvankelijk in het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

26 februari 2002
Strafkamer
nr. 03802/00
SO/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 mei 2000, nummer 24/000064-00, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 18 januari 2000 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 telkens primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van
1. subsidiair "mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", 2. subsidiair "mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" en
3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 240 uren, in plaats van zes maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] hebben mr. M.V. Polak en mr. J.A.M.A. Sluysmans, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Advocaat-Generaal bij het Hof
3.1. Het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde cassatieberoep is blijkens de cassatieschriftuur uitsluitend gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het Hof van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun vorderingen.
3.2. Op grond van het hier toepasselijke art. 95, eerste lid, (oud) RO kan de Hoge Raad - behoudens in het geval van cassatie in het belang der wet - slechts kennisnemen van een eis tot cassatie die is ingesteld door partijen. Aangezien het openbaar ministerie geen partij is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, kan de Advocaat-Generaal bij het Hof niet worden ontvangen in zijn beroep tegen de beslissing van het Hof ten aanzien van die vorderingen (vgl. HR 19 mei 1987, NJ 1988, 316).
3.3. Daarbij verdient opmerking dat art. 421, vierde lid, Sv, in het Wetboek gevoegd bij de wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29, voorziet in het instellen van hoger beroep door een benadeelde partij tegen de afwijzing van haar vordering door de rechter in eerste aanleg indien noch de verdachte noch het openbaar ministerie appèl heeft ingesteld. De huidige wet bevat geen regeling ten aanzien van het instellen van beroep in cassatie door een benadeelde partij indien haar vordering door de appèlrechter in het strafgeding niet-ontvankelijk is verklaard dan wel afgewezen en noch de verdachte noch het openbaar ministerie cassatieberoep heeft ingesteld. Het al dan niet openstellen van zo een beroep in cassatie door een benadeelde partij valt buiten de rechtsvormende taak van de Hoge Raad. Gelet daarop kan niet worden aanvaard dat het openbaar ministerie cassatieberoep zou kunnen instellen tegen de beslissing van de appèlrechter over de civiele vordering teneinde hetzij zelf, hoewel geen partij, daarover te klagen hetzij de benadeelde partij de gelegenheid te bieden daartegen op de voet van art. 437, derde lid, Sv cassatiemiddelen in te dienen.
4. Beoordeling van de schriftuur van de benadeelde partij
Uit het vorenoverwogene volgt dat de Hoge Raad niet kan toekomen aan een beoordeling van rechtspunten betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen, zodat de namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] ingediende schriftuur onbesproken moet blijven.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Advocaat-Generaal bij het Hof niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 26 februari 2002.