ECLI:NL:HR:2002:AD6993

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02580/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake opzetheling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 14 februari 2000 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1966. De verdachte was eerder vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, maar werd in hoger beroep veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, ABN AMRO Bank N.V. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld op 12 februari 2002 en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van ƒ 24.757,75, dat de bank had geleden door een frauduleuze overboeking. De verdachte had zijn bankpas en pincode aan een mededader gegeven, die illegaal in Nederland verbleef, en was zich ervan bewust dat het geld dat hij ontving, afkomstig was van misdrijf. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de bank schade had geleden door de opzetheling en dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 02580/00
MA/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2000, nummer 23/001514-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 9 oktober 1997 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 80 uren in plaats van zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep, dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraken, is ingesteld door de verdachte.
Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
Namens de benadeelde partij heeft mr. W. Heemskerk, advocaat te 's-Gravenhage, twee geschriften ingediend.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de benadeelde partij op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 6 juli 1996 tot 27 augustus 1996 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen een geldbedrag heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen telkens wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
3.2. De door het Hof gebezigde bewijsvoering houdt onder meer in:
- dat de verdachte een ander, genaamd [betrokkene A], in de gelegenheid heeft gesteld gebruik te maken van zijn bankrekening bij de VSB Bank door zijn bankpas en pincode aan die [betrokkene A] te geven;
- dat [betrokkene A] hem daarvoor een vergoeding van ƒ 3000,-- in het vooruitzicht heeft gesteld;
- dat hij wist dat [betrokkene A] illegaal in Nederland verbleef en niet beschikte over een bankrekening en een sofinummer;
- dat de ABN AMRO Bank N.V. (hierna ook: de bank), na ontvangst van een ondertekende betalingsopdracht, een bedrag van ƒ 24.757,75 ten laste van de rekening van [B] B.V. (hierna ook: de rekeninghoudster) heeft overgemaakt naar de rekening van de verdachte bij de VSB;
- dat de directeur van [B] B.V., die als enige in dat bedrijf tekeningsbevoegd is, nooit opdracht tot die overmaking heeft gegeven en ook niemand toestemming heeft gegeven om voornoemd bedrag van de bankrekening af te schrijven;
- en dat [betrokkene A] en de verdachte dat geld van de rekening hebben opgenomen, waardoor een debetsaldo ontstond.
3.3. De bank heeft het bedrag van ƒ 24.757,75 aan de rekeninghoudster vergoed en zich als benadeelde partij in de strafzaak tegen de verdachte gevoegd. Het Hof heeft onder het kopje "De vordering tot schadevergoeding" overwogen:
"ABN AMRO Bank N.V., Concern Risk Management (...) heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en een vordering tot een bedrag van ƒ 27.233,53 ingediend. Dit bedrag is de som van de ter zake van de frauduleuze overboeking geleden schade van ƒ 24.757,75 en rente en afwikkelingskosten ten bedrage van ƒ 2.475,78.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep alleen betwist wat betreft de rente en de afwikkelingskosten.
De vordering van de benadeelde partij zal tot een bedrag van ƒ 24.757,75 worden toegewezen, nu door haar tengevolge van het bewezenverklaarde schade is geleden tot in ieder geval dat bedrag. Verdachte is hiervoor, naast zijn mededader, hoofdelijk aansprakelijk. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de door haar ingestelde vordering, omdat dat deel niet zo eenvoudig van aard is, dat het zich leent voor behandeling in het kader van deze strafprocedure. De benadeelde partij kan dat onderdeel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen."
3.4. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de bank op grond van de valsheid van de van een derde uitgegane opdracht de overboeking tot stand heeft gebracht waardoor de rekening van de verdachte is gecrediteerd met een geldbedrag dat hem, naar hij wist, niet toekwam en dat de bank verplicht was de ongegronde boeking ten laste van het saldo van de rekening van de rekeninghoudster ongedaan te maken.
3.5. Het Hof heeft door de verdachte te veroordelen tot betaling aan de bank van een deel van de door deze ingestelde vordering tot schadevergoeding klaarblijkelijk geoordeeld dat het bewezenverklaarde medeplegen van opzetheling en het in de bewezenverklaring bedoelde misdrijf in zodanig nauw verband staan tot elkaar dat de bank door die opzetheling rechtstreeks schade heeft geleden. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat het Hof in de bewijsvoering - zoals hiervoor onder 3.2 is samengevat - heeft vastgesteld dat de verdachte, voor een in het vooruitzicht gestelde beloning van ƒ 3.000,--, zijn bankpas en zijn pincode aan de illegaal in Nederland verblijvende [betrokkene A], die geen bankrekening en geen sofinummer had, heeft gegeven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 februari 2002.