ECLI:NL:HR:2002:AD6625

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/139HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijs en servicekosten in huurovereenkomst: vernietiging vonnissen en verwijzing naar Gerechtshof

In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2], een geschil met Flottille B.V. over de huurovereenkomst voor een appartement in Roermond. De eisers hebben Flottille gedagvaard voor het Kantongerecht te Roermond en gevorderd dat een beding in de huurovereenkomst, dat hen verplichtte een voorschot van ƒ 498,-- per maand aan servicekosten te betalen, nietig zou worden verklaard voor zover dit bedrag ƒ 246,49 te boven gaat. Daarnaast vorderden zij terugbetaling van een bedrag van ƒ 4.552,17, vermeerderd met wettelijke rente. Flottille heeft de vordering bestreden en een vordering in reconventie ingesteld, maar deze laatste is in cassatie niet meer aan de orde.

De Kantonrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Rechtbank te Roermond. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd, met als argument dat de Huurprijzenwet woonruimte (HPW) niet van toepassing was op de huurovereenkomst, omdat de huurprijs bij het aangaan van de overeenkomst hoger was dan het in de Huursubsidiewet genoemde bedrag. Dit leidde tot de conclusie dat partijen vrij waren om de servicekosten te bepalen.

Eisers hebben vervolgens beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank zich niet had moeten beperken tot toetsing aan artikel 6 HPW, maar ook had moeten onderzoeken of de door eisers gestelde feiten en omstandigheden voldoende waren voor toewijzing van hun vorderingen op basis van artikel 12 HPW. De Hoge Raad vernietigt de vonnissen van de Rechtbank en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Flottille wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

15 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/139HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. K.M. van Holten, thans mr. K. van Dijk,
t e g e n
FLOTTILLE B.V., gevestigd te Herten, gemeente Roermond,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 21 oktober 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Flottille - gedagvaard voor het Kantongerecht te Roermond en gevorderd:
1. Vast te stellen dat nietig is, subsidiair buiten werking te stellen, het beding in de huurovereenkomst tussen partijen op grond waarvan [eiser] c.s. een bedrag van ƒ 498,-- per maand aan Flottille verschuldigd zijn ter zake van voorschot op de servicekosten, voorzover dit voorschot een bedrag van ƒ 246,49 te boven gaat;
2. Flottille te veroordelen aan [eiser] c.s. als onverschuldigd betaald terug te betalen een bedrag van ƒ 4.552,17, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling.
Flottille heeft de vordering bestreden en een vordering in reconventie ingesteld die in cassatie niet meer aan de orde is.
Nadat de Kantonrechter bij tussenvonnis van 7 januari 1997 een inlichtingencomparitie had gelast, heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 16 december 1997 de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen.
Tegen dit eindvonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Roermond.
Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis Flottille had toegelaten tot bewijs, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 20 januari 2000 het bestreden vonnis bekrachtigd.
De vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de vonnissen van de Rechtbank hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Flottille heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal mr. J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot verwijzing naar het Hof van het ressort.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak hebben [eiser] c.s. gevorderd - kort samengevat en voor zover in cassatie van belang - het beding, opgenomen in de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot een appartement in Roermond, krachtens hetwelk [eiser] c.s ƒ 498,-- per maand als voorschot op de servicekosten verschuldigd zijn, nietig te verklaren voor zover dit voorschot ƒ 246,49 te boven gaat, alsmede Flottille te veroordelen tot terugbetaling van het alsdan vanaf oktober 1996 te veel betaalde ten bedrage van ƒ 4.552,17. De Kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De Rechtbank heeft het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd.
3.2 De Rechtbank heeft aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat art. 6 Huurprijzenwet woonruimte (hierna: HPW) niet op de huurovereenkomst van partijen van toepassing is, nu die wet in art. 2 HPW buiten toepassing wordt verklaard op huurovereenkomsten waarvan de huurprijs op het tijdstip van aangaan van de overeenkomst hoger is dan het in art. 13 lid 1, onder a, Huursubsidiewet genoemde bedrag van - destijds - ƒ 1.085,-- per maand. Daarbij is de Rechtbank kennelijk uitgegaan van de in hoger beroep niet bestreden vaststelling van de Kantonrechter dat de kale huurprijs in het onderhavige geval ƒ 2.200,-- per maand bedroeg. Dit een en ander heeft de Rechtbank geleid tot het oordeel dat het in het onderhavige geval partijen geheel vrij stond de servicekosten overeen te komen die zij wensten.
3.3 Het middel klaagt dat de Rechtbank zich niet had moeten beperken tot toetsing van de vordering aan art. 6 HPW, maar ambtshalve op de voet van art. 48 Rv. had dienen te onderzoeken of de door [eiser] c.s. gestelde feiten en omstandigheden in het licht van art. 12 HPW voldoende zijn voor toewijzing van de vordering.
[Eiser] c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat in het bedrag van de servicekosten van ƒ 498,-- per maand tot een bedrag van ƒ 251,71 per maand kosten zijn begrepen die ingevolge de op de huurovereenkomst toepasselijke bepalingen moeten worden aangemerkt als verhuurderslasten, te weten variabele exploitatiekosten met betrekking tot de technische installaties, vaste exploitatiekosten en voorzieningen voor groot onderhoud. De Rechtbank is aan de beoordeling van deze stelling niet toegekomen, zodat in cassatie veronderstellenderwijs van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Uit art. 12 HPW volgt dat deze verhuurderslasten niet als servicekosten ten laste van de huurder mogen worden gebracht. Doet zich hieromtrent een geschil tussen huurder en verhuurder voor, dan kan de huurder, zonder genoodzaakt te zijn de vraag welke zijn betalingsverplichting is op de voet van art. 14 HPW aan de kantonrechter voor te leggen, in een dagvaardingsprocedure een verklaring voor recht vorderen welk bedrag hij verschuldigd is, onderscheidenlijk terugbetaling vorderen van hetgeen hem meer in rekening is gebracht dan hij verschuldigd was (vgl. HR 2 december 1994, nr. 15524, NJ 1995, 184, en HR 3 oktober 1997, nr. 16378, NJ 1998, 129).
Een en ander brengt mee dat de stellingen van [eiser] c.s., indien juist, voldoende feitelijke grondslag opleveren voor toewijzing van hun vorderingen op grond van art. 12 HPW. Daaraan doet niet af dat zij hun vorderingen hebben gebaseerd op art. 6 HPW, nu geen grond bestaat voor de veronderstelling dat zij hun vorderingen uitsluitend op de grondslag van deze bepaling beoordeeld wensten te zien.
Het middel is derhalve gegrond.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de vonnissen van de Rechtbank te Roermond van 29 april 1999 en 20 januari 2000;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Flottille in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 325,01 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 februari 2002.