ECLI:NL:HR:2002:AD6240
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1959 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. Het Gerechtshof had de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van ƒ 553.042,02 aan de Staat te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, of anders 50 maanden hechtenis te ondergaan. Deze beslissing was genomen na vernietiging van een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 15 december 1998.
De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed, omdat niet voldoende bewijs is geleverd dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de wisseltransacties waarbij het grenswisselkantoor betrokken was.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende onderbouwd was en dat de bewijsmiddelen niet konden aantonen dat de betrokkene het geschatte bedrag had genoten. De uitspraak van de Hoge Raad is daarmee een belangrijke uitspraak in het strafrecht, met implicaties voor de bewijsvoering in ontnemingszaken.