ECLI:NL:HR:2002:AD6240

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03781/00 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1959 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. Het Gerechtshof had de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van ƒ 553.042,02 aan de Staat te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, of anders 50 maanden hechtenis te ondergaan. Deze beslissing was genomen na vernietiging van een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 15 december 1998.

De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed, omdat niet voldoende bewijs is geleverd dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de wisseltransacties waarbij het grenswisselkantoor betrokken was.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat deze opnieuw kan worden berecht. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende onderbouwd was en dat de bewijsmiddelen niet konden aantonen dat de betrokkene het geschatte bedrag had genoten. De uitspraak van de Hoge Raad is daarmee een belangrijke uitspraak in het strafrecht, met implicaties voor de bewijsvoering in ontnemingszaken.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 03781/00 P
SO/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 september 2000, nummer 20/001822-99, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[de betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te
Maastricht van 15 december 1998 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 553.042,02, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 527.325,48, te rekenen vanaf
1 januari 1998, tot de dag dat dit arrest onherroepelijk zal zijn geworden, subsidiair 50 maanden hechtenis.
1.2. De bestreden uitspraak alsmede de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, in verbinding met art. 511e, eerste lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de wisseltransacties waarbij het grenswisselkantoor [...] betrokken was, zodat de uitspraak niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.
4.2. Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontleend aan de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte aanvulling op de bestreden uitspraak.
4.3. Het als eerste bewijsmiddel gebezigde schriftelijke bescheid houdt onder meer in dat op verzoek van de
Officier van Justitie door de adjunct-accountant L.H.M. Geerlings een financieel onderzoek is ingesteld naar de documenten en bescheiden van de betrokkene en dat de doelstelling van dat onderzoek is geweest om na te gaan of en in hoeverre de betrokkene voordeel heeft genoten door aan- en verkopen van valuta's door Wisselkantoor [...] bij de Aachener Bank niet in de administratie van het Wisselkantoor te verantwoorden.
Dat bewijsmiddel houdt voorts als bevinding van genoemde Geerlings in dat het voordeel dat door Wisselkantoor [...] minimaal zou zijn gerealiseerd ƒ 553.042,02 bedraagt.
Aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan echter niet worden ontleend dat het de betrokkene is geweest die dat door het Hof geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, terwijl de bestreden uitspraak ook overigens niets behelst waaruit zulks kan worden afgeleid.
De bestreden uitspraak is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed, zodat zij niet in stand kan blijven.
4.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5.Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 12 februari 2002.