ECLI:NL:HR:2002:AD6213

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02532/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot coffeeshopbeleid

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte exploiteerde een coffeeshop in de gemeente Veendam en stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moest worden verklaard, omdat zijn coffeeshop zou voldoen aan de AHOJ-G-criteria. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan de eisen die de gemeente Veendam had gesteld voor het gedogen van coffeeshops. De Hoge Raad bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de verdachte niet tot cassatie kon leiden, omdat het Hof de door de verdachte aangevoerde gronden op toereikende wijze had verworpen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte tot onbetaalde arbeid en een geldboete.

Uitspraak

15 januari 2002
Strafkamer
nr. 02532/00
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 mei 2000, nummer 24/000850-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 10 augustus 1999 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 60 uren, in plaats van 1 maand gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van ƒ 5000,-- gulden, subsidiair 50 dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Skála, advocaat te Haren, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Hoge Raad begrijpt het middel aldus dat het klaagt dat de bestreden uitspraak niet naar behoren met redenen is omkleed, omdat het Hof het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2. De bestreden uitspraak houdt in dat het Hof het in het middel bedoelde verweer als volgt heeft weergegeven en verworpen:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, omdat de coffee-shop die verdachte exploiteert voldoet aan de AHOJ-G-criteria, waarbij de raadsman kennelijk doelt op de richtlijn inzake coffee-shops.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens de stukken heeft de Raad van de gemeente Veendam beleid vastgesteld met betrekking tot de
exploitatie van een horeca-inrichting van waaruit softdrugs worden verkocht en gebruikt. Eén van de eisen om in de gemeente Veendam een coffeeshop te mogen exploiteren van waaruit softdrugs worden verkocht, is, dat de horecaondernemer reeds voor 1 januari 1996 softdrugs verkocht in het horecabedrijf dat de ondernemer thans drijft. In het onderhavige geval staat vast, dat verdachte eerst vanaf 13 november 1997 vanuit [...] te Veendam softdrugs verkoopt. Derhalve voldoet verdachte niet aan voormelde door de gemeente Veendam gestelde eis. Het stond het openbaar ministerie daarom vrij om verdachte te vervolgen terzake van het thans tenlastegelegde feit.
Het al of niet voldoen aan de AHOJ-G-criteria doet aan het bovenstaande niet af, nu de richtlijn voor opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet - waarin de AHOJ-G-criteria zijn opgenomen - slechts dán geldt wanneer een coffee-shop op grond van het lokaal geldende beleid in beginsel wordt gedoogd."
3.3. De hier toepasselijke "Richtlijnen opsporings- en strafvorderingsbeleid strafbare feiten Opiumwet" (Stcrt. 1996, nr. 187, in werking getreden op 1 oktober 1996, hierna: de Richtlijnen) luiden, voorzover thans van belang, als volgt:
"Bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop - een bij de wet verboden situatie - strafrechtelijk opgetreden dient te worden, gelden de volgende criteria:
A: geen affichering: dit betekent geen reclame
anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit;
H: geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht worden;
O: geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;
J: geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang aan jeugdigen tot een coffeeshop: gelet op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar;
G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (=5 gram).
(...)
Onder bovenstaande voorwaarden zal in beginsel tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd, niet strafrechtelijk worden opgetreden."
3.4. De Richtlijnen houden in dat in het kader van in het zogenaamde driehoeksoverleg uit te werken beleid per
gemeente kan worden besloten onder bepaalde in de Richtlijnen aangeduide voorwaarden niet strafrechtelijk op te treden tegen coffeeshops. Uit de Richtlijnen volgt dat wel strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen coffee-shops die niet op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd. Daarbij maakt het geen verschil of die coffeeshops zich houden aan de in de Richtlijnen aangeduide voorwaarden. Door te overwegen als hiervoor onder 3.2 weergegeven, heeft het Hof een en ander niet miskend.
3.5. Het oordeel van het Hof dat de door de verdachte geëxploiteerde coffeeshop ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet krachtens lokaal beleid van de gemeente Veendam werd gedoogd, is niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder worden getoetst.
3.6. Het middel treft derhalve geen doel.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 15 januari 2002.