ECLI:NL:HR:2002:AD6091

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/105HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • A.G. Pos
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vordering tot betaling uit hoofde van borgstelling en de gevolgen van bedrog en dwaling

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiseres], de enige erfgenaam van [erflater A], tegen de gezamenlijke erfgenamen van [erflater B]. De oorsprong van het geschil ligt in een vordering die [erflater B] in 1990 heeft ingesteld tegen [erflater A] voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij hij een bedrag van ƒ 76.838,21 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. [Erflater A] heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd dat de overeenkomst nietig zou zijn op grond van bedrog of dwaling. De Rechtbank heeft de vordering van [erflater B] afgewezen in een eindvonnis van 21 januari 1994.

[Erflater B] heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat hem in een arrest van 8 november 1995 niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 9 juli 1993. Het Hof heeft vervolgens een comparitie gelast en in een tussenarrest van 13 november 1996 [erflater A] toegelaten om getuigen te horen over de afspraken rondom de borgstelling. In een eindarrest van 24 november 1999 heeft het Hof het eerdere eindvonnis vernietigd en [erflater A] veroordeeld tot betaling van ƒ 84.611,86 aan [erflater B], vermeerderd met rente.

Tegen dit eindarrest heeft [eiseres] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 februari 2002 het beroep in cassatie verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Tevens is [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de erven [erflater B] op nihil zijn begroot.

Uitspraak

8 februari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/105HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres] als enige erfgenaam van [erflater A], wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude,
t e g e n
de gezamenlijke erfgenamen van [erflater B], van wie de laatste woonplaats was te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
De erflater - rechtsvoorganger van verweerders in cassatie - verder te noemen: [erflater B] - heeft bij exploit van 11 mei 1990 de erflater - rechtsvoorganger van eiseres tot cassatie - verder te noemen: [erflater A] - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd - na wijzigingen van eis - [erflater A] te veroordelen om aan [erflater B] te voldoen een bedrag van ƒ 76.838,21, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Erflater A] heeft de vordering bestreden en, voorwaardelijk, in reconventie gevorderd te verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomst nietig is op grond van bedrog c.q. dwaling.
[Erflater B] heeft de vordering in reconventie bestreden.
Nadat de Rechtbank bij tussenvonnis van 9 juli 1993 de voorwaardelijk in reconventie ingestelde vordering had afgewezen en in conventie een comparitie van partijen had gelast, welke comparitie vervolgens ook is gehouden, heeft zij bij eindvonnis van 21 januari 1994 de vordering van [erflater B] afgewezen.
Tegen deze vonnissen heeft [erflater B] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 8 november 1995 heeft het Hof [erflater B] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het vonnis van 9 juli 1993, en een comparitie van partijen gelast om inlichtingen te verkrijgen en een vereniging te beproeven.
Bij tussenarrest van 13 november 1996 heeft het Hof, nadat de comparitie was gehouden en [erflater B] zijn vordering tot ƒ 84.611,86 met rente had vermeerderd, [erflater A] toegelaten door getuigen te bewijzen, dat destijds in verband met de onderhavige borgstelling de afspraak is gemaakt, dat het risico, dat [betrokkene] zijn verplichtingen jegens [erflater B] uit hoofde van koop niet zou nakomen, tussen [erflater B] als crediteur en [erflater A] als borg aldus zou worden verdeeld, dat [erflater A] zou zijn bevrijd zodra [betrokkene] ƒ 150.000,-- zou hebben betaald.
Nadat het Hof bij een volgend tussenarrest van 10 juni 1998 had geoordeeld dat het bewijs niet was geleverd en voorts een comparitie van partijen had gelast, welke comparitie ook is gehouden, heeft het Hof bij eindarrest van 24 november 1999, het eindvonnis van 21 januari 1994 vernietigd en [erflater A] veroordeeld om aan [erflater B] te voldoen een bedrag van ƒ 84.611,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 77.439,82 vanaf 11 februari 1988 en over ƒ 7.172,04 vanaf 28 augustus 1992, alles tot de dag der voldoening, daarbij het aan rente meer gevorderde afwijzend.
Het eindarrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het Hof heeft eiseres tot cassatie - hierna: [eiseres] - als enige erfgenaam van de inmiddels op 11 december 1999 overleden [erflater A] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen erfgenamen van de eerder overleden [erflater B] - hierna: de erven [erflater B] - is verstek verleend.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 28 november 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de erven [erflater B] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 8 februari 2002.