ECLI:NL:HR:2002:AD6085
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vordering tot nakoming van een verbintenis en stuitingshandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Internationale Nederlanden Bank N.V. (ING) en een verweerder. De zaak betreft een vordering van ING tot betaling van een resterend debetsaldo dat voortvloeit uit een kredietovereenkomst die in 1979 was gesloten. De vordering was eerder door de Rechtbank te 's-Hertogenbosch toegewezen, maar in hoger beroep door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch afgewezen op grond van verjaring. ING had de vordering ingesteld na een lange periode van stilzitten, waarbij de verweerder zich op verjaring beriep. De Hoge Raad oordeelde dat de brieven van ING aan de verweerder geen stuitingshandeling vormden, omdat deze niet voldeden aan de wettelijke eisen voor een schriftelijke aanmaning of een ondubbelzinnig voorbehoud van het recht op nakoming. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank, waarbij de verweerder werd veroordeeld in de kosten van het geding.