ECLI:NL:HR:2002:AD5774

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C00/058HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over huurgeschil en schadevergoeding tussen eiser en verweerder

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.G.E. de Vries, verweerder gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen. Eiser vorderde betaling van huurtermijnen en schadevergoeding voor beschadigingen aan zijn eigendommen, alsook ontbinding van de huurovereenkomst wegens wanprestatie door verweerder. De Kantonrechter heeft na verschillende tussenvonnissen en getuigenverhoren op 24 juni 1998 een eindvonnis gewezen, waarbij verweerder werd veroordeeld tot betaling van ƒ 15.630,-- aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. Verweerder ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Groningen, die op 19 november 1999 het vonnis van de Kantonrechter vernietigde en de vorderingen van eiser afwees, terwijl eiser werd veroordeeld tot terugbetaling van ƒ 19.600,-- aan verweerder.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. Het arrest is op 25 januari 2002 gewezen en in het openbaar uitgesproken door de raadsheren.

Uitspraak

25 januari 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/058HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.G.E. de Vries,
t e g e n
[Verweerder] handelende onder de naam [...], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 19 december 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen en gevorderd:
1. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] voor huurtermijnen te betalen een bedrag van ƒ 15.630,-- alsmede de wettelijke rente wegens te laat betalen van de huur;
2. [verweerder] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 17.500,-- zijnde de schade door [verweerder] veroorzaakt aan eigendommen van [eiser];
3. de huurovereenkomst tussen [eiser] en [verweerder] op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens wanprestatie van [verweerder].
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 5 juni 1996 [verweerder] bij tussenvonnis van 9 oktober 1996 opgedragen te bewijzen:
a. dat de beschadigingen aan de plafonds van de bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats] een gevolg zijn van lekkage;
b. dat [betrokkene A] voormelde bedrijfsruimte uitsluitend wilde gebruiken als verkoopruimte voor automobielen.
Na getuigenverhoor en verder processueel debat heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 3 september 1997 [eiser] opgedragen te bewijzen:
dat hij ten gevolge van
- het vernielen van een wand en het verdwijnen van de deuren uit die wand;
- het wegnemen van twee gaskachels en een heteluchtheater;
-het wegbreken van die plafondplaten, waarvan de metalen frames zijn verbogen;
een schade heeft geleden ter grootte van ƒ 17.500,--.
Na getuigenverhoor en verder processueel debat heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 24 juni 1998 [verweerder] veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 15.630,--, vermeerderd met de wettelijke rente over de verschillende huurtermijnen vanaf de dag der verschillende vervaldata, en heeft zij voorts het meer of anders gevorderde ontzegd.
Tegen het eindvonnis van 24 juni 1998 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen, welk hoger beroep zich mede uitstrekte tot de aan dit eindvonnis voorafgaande tussenvonnissen. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zijn eis vermeerderd met een vordering tot vergoeding van nader omschreven kosten.
Bij vonnis van 19 november 1999 heeft de Rechtbank, in het principaal en in het incidenteel hoger beroep, het vonnis van de Kantonrechter van 24 juni 1998 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering(en) van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] (terug) te betalen ƒ 19.600,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 1998 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en een daarbij behorend herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, J.B. Fleers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 25 januari 2002.