ECLI:NL:HR:2002:AD5378
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam, waarbij de verdachte op 3 december 1999 was veroordeeld tot 2 weken hechtenis voor de overtreding van artikel 3.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 1994. De verdachte, geboren in 1977, had zich schuldig gemaakt aan het aanbieden van verdovende middelen. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie, waarbij het eerste middel niet tot cassatie leidde omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel betrof de klacht dat het Hof een ambtsedig proces-verbaal van politie had gebruikt voor het bewijs, waarin een verklaring van de verdachte was opgenomen zonder dat deze was geïnformeerd over zijn recht om te zwijgen. De Hoge Raad oordeelde dat er in feitelijke aanleg niets was aangevoerd over dit verzuim, waardoor het middel niet kon slagen.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat geen van de middelen tot cassatie kon leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest werd uitgesproken op 15 januari 2002 door de vice-president en vier raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.