ECLI:NL:HR:2002:AD5321
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verdeling van een nalatenschap en de ontvankelijkheid in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een geschil over de verdeling van de nalatenschap van wijlen [betrokkene D]. Eiser, de gezamenlijke erfgenamen van [erflater], heeft in 1992 de verweerders in cassatie gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht. De vordering betrof de vaststelling van de waarden van de nalatenschap en het bevel tot verdeling. De Rechtbank heeft na verschillende tussenvonnissen op 15 juli 1998 een eindvonnis gewezen, waarin is vastgesteld dat aan eiser als wettelijk erfdeel drie/zestiende van de nalatenschap toekomt. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen dit eindvonnis en de tussenvonnissen, maar het Gerechtshof te Amsterdam heeft hem op 14 oktober 1999 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de tussenvonnissen en het eindvonnis bekrachtigd.
Eiser heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof. De gezamenlijke erfgenamen van [erflater] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep, terwijl tegen de niet verschenen verweerders verstek is verleend. De zaak is toegelicht door de advocaat van eiser. De Advocaat-Generaal L. Strikwerda heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep op basis van artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.