ECLI:NL:HR:2002:AD5201

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03251/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsuitsluiting en recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer tijdens telefoongesprek in politiecel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1961 en wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte voerde aan dat tijdens zijn telefoongesprek met zijn vader, dat hij vanuit de politiecel voerde, de arrestantenbewaker het gesprek had afgeluisterd zonder toestemming, waardoor de verkregen informatie onrechtmatig was en niet als bewijs mocht worden gebruikt.

De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte, wetende dat de arrestantenbewaker tegenover hem zat, geen redelijke verwachting had van privacy tijdens het telefoongesprek. Het Hof had terecht geoordeeld dat het meeluisteren door de arrestantenbewaker geen inbreuk vormde op het recht van de verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, zoals gegarandeerd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

De uitspraak benadrukt de grenzen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in situaties waarin een verdachte zich in een politiecel bevindt en de omstandigheden van het telefoongesprek. De Hoge Raad bevestigde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de arrestantenbewaker en dat dit invloed had op zijn verwachtingen omtrent de vertrouwelijkheid van het gesprek.

Uitspraak

12 februari 2002
Strafkamer
nr. 03251/00
AS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 mei 2000, nummer 20.000921.97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 februari 1997 - de verdachte ter zake van 1 primair "poging tot zware mishandeling" en 2 "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. T.G.M. Gersjes, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen.
3.1. De middelen, die zich voor gezamenlijke bespreking lenen, bevatten onder meer de klacht dat het Hof een in hoger beroep namens de verdachte gevoerd verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting, op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2. Het Hof heeft het in die klacht bedoelde verweer in het bestreden arrest onder het hoofd "De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" als volgt samengevat en verworpen:
"Van de zijde van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
'Op 9 juni 1995 heeft de verdachte op het hoofdbureau van politie te Eindhoven aan de arrestantenbewaker Cupido gevraagd of hij mocht telefoneren. Verdachte heeft toen een telefoongesprek gevoerd. Echter, de arrestantenbewaker heeft zonder toestemming van de verdachte het gesprek afgeluisterd. De informatie die aldus is vergaard mag, als onrechtmatig verkregen, niet tot het bewijs worden gebezigd.'
Het hof verwerpt dit verweer. De arrestantenbewaker heeft bij het desbetreffende telefoongesprek tegenover de verdachte gezeten. Niet is gebleken dat de verdachte hiertegen bezwaar had. Het hof gaat er daarom van uit dat de verdachte daartegen geen bezwaar had, zodat de door de arrestantenbewaker verkregen gespreksgegevens niet onrechtmatig zijn verkregen."
3.3.1. Het in de middelen en verweer bedoelde bewijsmiddel betreft het door het Hof als bewijsmiddel 7 gebezigde proces-verbaal van Politie Brabant Zuid-Oost van 12 juni 1995, voorzover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als relaas van eigen waarneming en ondervinding van de verbalisant D.F.H.P. Cupido-Nijnens:
"Op 9 juni 1995, omstreeks 18.00 uur, was ik werkzaam op de afdeling arrestantenzorg van het Hoofdbureau van Politie, Regio Brabant Zuid-Oost, te Eindhoven. Op genoemde datum en tijdstip verzocht de alhier ingesloten verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats], mij of hij een telefoontje mocht plegen. Volgens de hier op de afdeling gemaakte afspraken had deze, in bewaring gestelde verdachte, recht op een telefoongesprek van 10 minuten.
Ik heb vervolgens vaders nummer gebeld verdachte kreeg inderdaad kontakt met zijn vader. Het is hier op de afdeling een normale zaak dat de in dienst zijnde arrestantenverzorger/ster bij het telefoongesprek aanwezig blijft, dus ik heb tegenover hem gezeten in de daarvoor bestemde ruimte. Het viel mij vanaf het begin op dat het een zeer zakelijk gesprek was. Normaal gesproken vertelt een arrestant een beetje hoe het er hier aan toe gaat en dat hij bijvoorbeeld graag bezoek wil hebben. Dat was in dit geval niet zo dus nam ik mij voor het gesprek zoveel mogelijk te volgen en vervolgens te noteren. Hierna volgt een overzicht van dit betreffende telefoongesprek zoals het op mij is overgekomen.
[Verdachte]:
Maandag half elf.
Heb ik gezegd.
Heb ik ook gezegd!
Ik heb vanmiddag de verklaring gezien.
Die heb ik van middag ook gezien."
3.3.2. In een afsluitende bewijsoverweging heeft het Hof als zijn - niet onbegrijpelijke - oordeel tot uitdrukking gebracht dat het bewuste telefoongesprek van de verdachte met zijn vader ertoe diende om een door de verdachte af te leggen - leugenachtige - verklaring omtrent het feit ter zake waarvan hij zich ten tijde van dat telefoongesprek in bewaring bevond, te kunnen afstemmen op een reeds door zijn vader afgelegde verklaring.
3.4. In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het telefoongesprek de desbetreffende politiefunctionaris tegenover zich gezeten wist en derhalve moet hebben beseft dat deze het door hem gesprokene rechtstreeks kon horen, levert het in het middel gewraakte meeluisteren door die arrestantenbewaker niet op een inbreuk op het in art. 8, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht van de verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Van degene die onder de geschetste omstandigheden een telefoongesprek voert, kan immers niet worden gezegd dat hij voor wat betreft hetgeen hij uitspreekt, objectief gezien een redelijke verwachting heeft omtrent de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen.
3.5. Voorzover de middelen tevens zouden moeten worden geacht de klacht te bevatten dat het de verdachte ten onrechte niet was toegestaan om het telefoongesprek buiten tegenwoordigheid van de arrestantenbewaker te voeren, kan het evenmin tot cassatie leiden. Immers een klacht van die strekking is in het in hoger beroep gevoerde verweer niet vervat, terwijl deze klacht niet met vrucht voor het eerst in cassatie naar voren kan worden gebracht, aangezien een beoordeling daarvan een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.6. Ook overigens kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 februari 2002.