ECLI:NL:HR:2002:AD4477

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03420/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die op 6 april 2000 door het Hof was veroordeeld. De betrokkene, geboren in 1958 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'De Oosterhoek' te Grave, heeft beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. G. Spong. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geadviseerd om de bestreden uitspraak te vernietigen en de zaak te verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het Hof in zijn aanvulling op het verkorte arrest een kennelijke misslag heeft hersteld, maar dat dit niet zonder gevolgen is voor de rechtsgeldigheid van de beslissing. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvulling op het verkorte arrest een nieuwe grondslag toevoegt aan de ontnemingsvordering, wat in strijd is met de vereisten van de wet. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak nietig is, omdat de noodzakelijke beslissingen omtrent de opgelegde maatregel niet in het verkorte arrest zijn opgenomen. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om alle relevante overwegingen in het verkorte arrest op te nemen. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat veronachtzaming van wezenlijke regels kan leiden tot nietigheid van de uitspraak.

Uitspraak

22 januari 2002
Strafkamer
nr. 03420/00 P
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2000, nummer 20/003093-99, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 31 augustus 1999 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 37.398,--, subsidiair 160 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in de aanvulling op het verkorte arrest, zoals bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, in verbinding met art. 511g, tweede lid, Sv, de grondslag van de ontnemingsvordering heeft aangevuld, hetgeen ontoelaatbaar is.
3.2.1. Het verkorte arrest houdt onder het opschrift
"De beoordeling" op blz. 8 in:
"De verweerder is deswege bij voornoemd arrest strafbaar verklaard en veroordeeld.
Ingevolge het bepaalde in art. 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zoja in hoeverre, verweerder wederrechtelijk voordeel - waaronder besparing van kosten - heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde."
3.2.2. De aanvulling op het verkorte arrest houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"In de verkorte beslissing van 6 april 2000 in bovengenoemde zaak, zijn als gevolg van een kennelijke misslag niet de volledige overwegingen vermeld, die aan de beslissing ten grondslag lagen.
Aangezien het hof het niet juist acht wijzigingen aan te brengen in een verkort arrest, herstelt het hof deze omissie.
Het hof wijzigt hetgeen onder de kop 'De beoordeling' in de tweede alinea, pagina 8 is opgenomen, in die zin dat na de zinsnede 'door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde' wordt toegevoegd 'en soortgelijke feiten'."
3.2.3. In het verkorte arrest heeft het Hof onder het opschrift "De redengeving van de op te leggen maatregel" onder meer overwogen:
"Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de verweerder door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad en dat dit voordeel moet worden geschat op netto fl. 37.398,--."
3.3. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv, is art. 365a Sv ook in procedures tot ontneming van wederrechtelijk genoten voordeel van toepassing. Dit betekent dat in een dergelijke procedure alle beslissingen omtrent de opgelegde maatregel dienen te worden opgenomen in het verkorte arrest en dat de daartoe gebezigde bewijsmiddelen, met inbegrip van eventuele nadere overwegingen omtrent het bewijs, mogen worden opgenomen in de aanvulling zoals bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv (vgl. HR 30 mei 2000, NJ 2000, 475).
3.4. De hiervoren onder 3.2.2 weergegeven overwegingen moeten aldus worden verstaan dat het Hof, naast de in het verkorte arrest vermelde grond waarop de opgelegde maatregel steunt, in de aanvulling op het verkorte arrest alsnog een andere grond heeft aangewezen voor wat betreft de ontneming van wederrechtelijk genoten voordeel, te weten het voordeel verkregen door middel van of uit de baten van soortgelijke feiten.
3.5. Gelet op de hier van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 365a in verbinding met artikel 138b Sv en het stelsel van de wet zoals daarvan onder meer uit art. 36e Sr blijkt, had deze beslissing die een tweede grondslag in de zin van art. 36e, tweede lid, toevoegt aan de in het verkorte arrest aangeduide grondslag van de opgelegde maatregel, in het verkorte arrest dienen te worden opgenomen. Het betreft hier een zo wezenlijke regel dat veronachtzaming daarvan nietigheid van het bestreden arrest meebrengt.
3.6. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 januari 2002.
Mr. Numann is buiten staat dit arrest te ondertekenen.