ECLI:NL:HR:2002:AB2873
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake Opiumwet en bewijsuitsluiting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in Turkije in 1949, was in hoger beroep veroordeeld voor het medeplegen van het voorbereiden van een feit als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet. De zaak betrof een huiszoeking die op 10 mei 1995 had plaatsgevonden in de woning van de verdachte, waarbij de verdediging aanvoerde dat deze huiszoeking onrechtmatig was, omdat de verdachte geen toestemming had gegeven. De raadsman stelde dat de verdachte enkel toestemming had verleend om naar een poeder te kijken en dat de huiszoeking niet voldeed aan de voorwaarden van het Wetboek van Strafvordering.
De Advocaat-Generaal concludeerde dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen, maar alleen voor wat betreft de bewezenverklaring en de kwalificatie van het feit. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte een ongeclausuleerde toestemming had gegeven voor het binnentreden door de politie, waardoor de verweren van de verdediging werden verworpen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen omtrent de bewezenverklaring en de strafoplegging, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens was overschreden, en dat het Hof bij de straftoemeting rekening moest houden met deze overschrijding. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de bewijsuitsluiting en de voorwaarden voor huiszoekingen onder de Opiumwet.