ECLI:NL:HR:2001:ZD3019
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- D.H. Beukenhorst
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging vonnis onteigeningszaak en verwijzing naar Gerechtshof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staat der Nederlanden tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda. De zaak betreft een onteigening ten behoeve van de aanleg van de Hogesnelheidslijn-Zuid en de verbreding van de weg Rotterdam-Dordrecht-Breda-Belgische grens. De Rechtbank had op 15 februari 2000 de onteigening uitgesproken en een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op f 360.000. De Staat had mr. Th.A.J. Verster benoemd als derde in de procedure, die optrad namens de erfgenamen van de overleden eigenaar van het onteigende perceel.
De Hoge Raad oordeelde dat de onteigeningsrechter zelfstandig onderzoek moet doen naar de schadevergoeding en niet gebonden is aan het oordeel van deskundigen, zoals de Rechtbank had geoordeeld. Dit oordeel werd als onjuist bestempeld, omdat de onteigeningsrechter niet verplicht is om het advies van deskundigen te volgen, tenzij er bewijs is dat zij in redelijkheid niet tot hun oordeel hebben kunnen komen. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de onteigende niet voor de keuze mag worden gesteld om een aanbod van de Staat te aanvaarden of zijn aanspraak op schadevergoeding te verliezen. Dit is van belang voor de bescherming van de rechten van de onteigende. De uitspraak van de Hoge Raad heeft implicaties voor toekomstige onteigeningsprocedures en de rol van deskundigen in deze zaken.