ECLI:NL:HR:2001:ZD2905

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
00021/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor overtreding Wegenverkeerswet met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 29 januari 1997 in de gemeente Heerlen, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, betrokken was bij een ongeval dat leidde tot zwaar lichamelijk letsel van een ander. De verdachte is door het Hof veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van duizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden, eveneens voorwaardelijk.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De advocaat van de verdachte, mr. F.L.L. Vermeeren, had een middel van cassatie voorgesteld, dat betoogde dat het bewezenverklaarde niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kon worden afgeleid. Het middel richtte zich specifiek op de vraag of de verdachte in strijd had gehandeld met de voorschriften van de vrijstelling van de Minister van Verkeer en Waterstaat, die aan politieambtenaren de mogelijkheid biedt om af te wijken van verkeersregels in bepaalde situaties.

De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het Hof niet onverenigbaar was met de bewoordingen van de tenlastelegging. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en dat hij de veiligheid op de weg niet had gewaarborgd, zoals vereist door de vrijstelling. Het middel faalde, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

3 juli 2001
Strafkamer
nr. 00021/00
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 juli 1999, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 18 december 1997 - de verdachte ter zake van "overtreding artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander (de Hoge Raad leest: zwaar) lichamelijk letsel wordt toegebracht" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van éénduizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat het bewezenverklaarde niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In het bijzonder doelt het middel erop dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte "in strijd met de voorschriften vermeld in de beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 van de Minister van Verkeer en Waterstaat (nummer RVR 172392)" heeft gereden.
3.2.1. Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij:
"op of omstreeks 29 januari 1997 in de gemeente Heerlen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende over de weg de Koumen of de Koumenderweg, althans het wegvak gelegen tussen de Koumen/Koumenderweg en de Kasteellaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daar-uit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke boven bedoelde gedraging(en) roekeloos althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend was/waren en hieruit heeft/hebben bestaat dat bij verdachte, te hard heeft gereden, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/h en/of in strijd met de voorschriften vermeld in de beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 van de Minister van Verkeer en Waterstaat (nummer RVR 172392) heeft gereden en/of met (te) hoge snelheid een ander voertuig heeft ingehaald en/of (vervolgens) met te hoge snelheid een bocht naar gezien zijn, verdachtes, rijrichting links heeft ingereden waardoor bij, verdachte, de controle over zijn personenauto is kwijtgeraakt en/of is gaan slingeren en/of (vervolgens) op de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linkerweghelft is geraakt en/of is geslipt waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aan- of overrijding is ontstaan met/tussen/door zijn, verdachtes, motorrijtuig en de hem tegemoetkomende personenauto van die [slachtoffer]".
3.2.2. Het Hof heeft deze tenlastelegging kennelijk aldus uitgelegd dat het in het middel bedoelde onderdeel ervan niet een aanduiding bevat van de wijze van rijden van de verdachte maar slechts behelst dat de in de bedoelde regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat vervatte vrijstelling niet kan worden ingeroepen nu de daaraan verbonden voorschriften niet waren nageleefd. Deze uitleg van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met haar bewoordingen.
3.3.1. De Beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVR172392) van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 maart 1994 verleent kort gezegd aan politieambtenaren vrijstelling van de bepalingen van het RVV 1990, doch verbindt in art. III aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling de volgende voorschriften:
"a. de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;
b. van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voorzover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is".
3.3.2. De Toelichting op deze Beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Voor bestuurders van een voorrangsvoertuig (motorvoertuig dat de optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29 van het RVV 1990) is thans in artikel 91 van het RVV 1990 bepaald, dat zij mogen afwijken van de voorschriften van het RVV 1990, voorzover de uitoefening van hun taak dit vereist. Voor deze categorie is dan ook geen ontheffing (vrijstelling) meer noodzakelijk.
De aan de politie opgedragen taken worden evenwel niet alleen uitgevoerd met voorrangsvoertuigen, maar ook met andere voertuigen, te voet of te paard. In voorkomende gevallen kan het ook tijdens de uitvoering van die talen noodzakelijk zijn dat van de bepalingen van het RVV 1990 moet worden afgeweken. (...)
Omdat het ondoenlijk is om elke denkbare situatie te omschrijven en weer te geven in de politievrijstelling, is gekozen voor een algehele vrijstelling van de bepalingen van het RVV 1990.
Deze keuze wordt verantwoord geacht, omdat de schijnbaar grote mate van vrijheid die aan de politie wordt gegeven om verkeersregels, onder omstandigheden, te mogen negeren, in aanzienlijke mate wordt beperkt door artikel 25 Wegenverkeerswet (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994). Het gebruik van de vrijstelling wordt bovendien beperkt door de daaraan verbonden voorschriften".
3.4. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte "aanmerkelijk onvoorzichtig" heeft gereden zoals nader in de bewezenverklaring omschreven en dat hij zich "zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarin ligt besloten dat de verdachte de veiligheid op de weg niet zo veel mogelijk heeft gewaarborgd als bedoeld in art. III van voomelde beschikking, zodat het in het middel bedoelde onderdeel van de bewezenverklaring uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. In de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen ligt derhalve besloten dat de verdachte heeft gereden in strijd met de voorschriften vermeld in de beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 van de Minister van Verkeer en Waterstaat (RVR 172392).
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 3 juli 2001.