ECLI:NL:HR:2001:ZD2893

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
02028/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de vrijspraak in een zaak van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar het Openbaar Ministerie heeft cassatie ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 december 1997 in Heerenveen, waarbij de verdachte samen met een ander een persoon heeft mishandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een gebroken neus en een afgebroken voortand.

De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van het Gerechtshof vernietigd, omdat de Hoge Raad van mening was dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen was omkleed. De gebezigde bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van het slachtoffer en een tandarts, gaven niet voldoende inzicht in de aard van het letsel en de noodzaak van medisch ingrijpen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof over het zware lichamelijke letsel niet begrijpelijk was, gezien de gebrekkige onderbouwing.

De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht op basis van het bestaande hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om de bewezenverklaring adequaat te onderbouwen, vooral in zaken waarin zwaar lichamelijk letsel aan de orde is.

Uitspraak

10 juli 2001
Strafkamer
nr. 02028/00
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 november 1999, nummer 24/000395-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 14 april 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van meer subsidiair "medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tachtig uren, in plaats van zes weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2.Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak, is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan.
3.Beoordeling van het middel
3.1. Het middel strekt ten betoge dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed omdat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht.
3.2.1. De bewezenverklaring houdt in dat de verdachte:
"op 19 december 1997 te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk mishandelend een persoon te weten
[slachtoffer] tegen diens hoofd heeft geschopt en gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en een afgebroken voortand heeft bekomen en pijn heeft ondervonden".
3.2.2. De gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van het letsel het volgende in:
a. de verklaring van het slachtoffer tegenover de politie (bewijsmiddel 1):
"Ik had erge pijn aan mijn neus, linker kaak en linkeroog. In het ziekenhuis bleek dat mijn neus en voortand gebroken waren.".
b. de geneeskundige verklaring van [tandarts], tandarts te Heerenveen (bewijsmiddel 2):
"Uitwendig waargenomen letsel:
- afgebroken voortand; kroon op dit element is
noodzakelijk".
3.3. In aanmerking genomen hetgeen aldus omtrent het toegebrachte letsel is vastgesteld en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de gebezigde bewijsmiddelen voor wat betreft de gebroken neus van het slachtoffer niets inhouden omtrent de aard van de breuk, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar behoren met redenen omkleed.
3.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4.Slotsom
Uit hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en beslist moet worden als volgt.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 10 juli 2001.