ECLI:NL:HR:2001:ZD2881

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
00372/01 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Belgische verdachte en ontvankelijkheid in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, die op 8 februari 2001 de uitlevering van de verdachte Kerckhof aan het Koninkrijk België toelaatbaar heeft verklaard. De verdachte, geboren in België in 1965, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haarlem'. Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door mr. Ong Sien Hien, advocaat te Rotterdam. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de opgeëiste persoon in het beroep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de eisen van artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De schriftuur die door de opgeëiste persoon is ingediend, voldoet niet aan deze vereisten.

Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 31, vierde lid, van de Uitleveringswet. Hierdoor kon de opgeëiste persoon niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft daarom de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, en dit arrest is uitgesproken op 10 juli 2001 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

10 juli 2001
Strafkamer
nr. 00372/01 U
SO/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 8 februari 2001, parketnummer 15/700058-00, op een verzoek van het Koninkrijk België tot uitlevering van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de bestreden uitspraak uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haarlem" te Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van Kerckhof aan het Koninkrijk België toelaatbaar verklaard ter strafvervolging van Kerckhof ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. Ong Sien Hien, advocaat te
Rotterdam een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de opgeëiste persoon in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste.
3.2. Nu de opgeëiste persoon niet binnen de door de wet gestelde termijn door een advocaat een schriftuur met middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 31, vierde lid, Uitleveringswet, zodat de opgeëiste persoon in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 juli 2001.