ECLI:NL:HR:2001:ZD2881
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een Belgische verdachte en ontvankelijkheid in cassatie
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem, die op 8 februari 2001 de uitlevering van de verdachte Kerckhof aan het Koninkrijk België toelaatbaar heeft verklaard. De verdachte, geboren in België in 1965, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haarlem'. Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon zelf, vertegenwoordigd door mr. Ong Sien Hien, advocaat te Rotterdam. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de opgeëiste persoon in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat voor onderzoek door de cassatierechter alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de eisen van artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De schriftuur die door de opgeëiste persoon is ingediend, voldoet niet aan deze vereisten.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 31, vierde lid, van de Uitleveringswet. Hierdoor kon de opgeëiste persoon niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft daarom de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, en dit arrest is uitgesproken op 10 juli 2001 door de vice-president en de raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.