ECLI:NL:HR:2001:ZD2857

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
03746/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.E. Haak
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Duitsland en cassatie tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem, die op 26 oktober 2000 een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar heeft verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1942 en woonachtig in Nederland, was door het Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Niedersachsen gevraagd om te worden uitgeleverd. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen. In de cassatieschriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht.

De Hoge Raad heeft de klachten van de opgeëiste persoon, die niet voor bespreking in aanmerking komen volgens artikel 31, vierde lid, van de Uitleveringswet, niet-ontvankelijk verklaard. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar zal verklaren, maar dat de bestreden uitspraak vernietigd moet worden voor zover daarin artikel 12 EUV niet is vermeld. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman, maar niet van het commentaar van de opgeëiste persoon zelf, zoals bepaald in de wet.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend in die zin dat artikel 12 EUV als toepasselijke verdragsbepaling moet worden vermeld. De Hoge Raad heeft de uitlevering toelaatbaar verklaard voor de feiten zoals omschreven in het Haftbefehl, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.E. Haak als voorzitter, en de vice-president W.J.M. Davids, en de raadsheren A.M.M. Orie, J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 juni 2001.

Uitspraak

19 juni 2001
Strafkamer
nr. 03746/00 U
AS/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 26 oktober 2000, parketnummer Ah 3101/50305/00, op een verzoek van Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Niedersachsen (BRD) tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van [de opgeëiste persoon] aan de Bondsrepubliek Duitsland toelaatbaar verklaard voor de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrif-tuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Daarnaast heeft de opgeëiste persoon bij geschrift klachten voorgesteld. De door de opgeëiste persoon ingediende klachten komen ingevolge hetgeen is bepaald in art. 31, vierde lid, van de Uitleveringswet niet voor bespreking
in aanmerking. Daaraan doet niet af dat de raadsman in zijn cassatieschriftuur heeft opgenomen dat de door de opgeëiste persoon zelf aangevoerde klachten, door de raadsman aangeduid met cassatiemiddelen, aan zijn schriftuur zijn gehecht en als ingelast en herhaald dienen te worden beschouwd.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de opgeëiste persoon ten aanzien van de door hemzelf geformuleerde klachten niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn cassatieberoep, zal verstaan dat de Rechtbank de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard met betrekking tot feiten zoals omschreven in het Haftbefehl inclusief de in de aan de uitspraak gehechte fotokopie niet tussen [ ] geplaatste passage daarvan, de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voorzover daarbij is verzuimd art. 12 EUV als toepasselijke verdragsbepaling te vermelden, en die verdragsbepaling als toepasselijk zal vermelden, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal doch, ingevolge het in art. 31, zevende lid, van de Uitleveringswet van toepassing verklaarde art. 439, vijfde lid, Sv niet van het daaraan gehechte commentaar van de opgeëiste persoon op die conclusie.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit be-hoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De bestreden uitspraak houdt onder meer in:
onder 4:
"Van het Haftbefehl is een fotokopie aan deze uitspraak gehecht, waarvan het tussen [] geplaatste gedeelte, bevattende een overzicht van de feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd, als hier ingevoegd dient te worden beschouwd."
en onder "De beslissing":
"Verklaart de uitlevering toelaatbaar (..) op grond van de feiten zoals omschreven in het hiervoor genoemde Haftbefehl (..)".
4.2. Op de aan de bestreden uitspraak gehechte fotokopie van het Haftbefehl van het Amtsgericht Osnabrück van
22 maart 2000, betreffende [de opgeëiste persoon], is kennelijk bij vergissing het volgende buiten de [ ] gebleven:
"Die Beschuldigten [de opgeëiste persoon] und [betrokkene 1] sowie ihr Mittäter handelten in allen diesen Fällen in der Absicht, sich durch diese Taten eine fortlaufende Einnahmequelle von einigem Gewicht und einiger Dauer zu verschaffen. Sie hatten sich fest zusammengetan, um eine unbestimmte Vielzahl von Betrügereien zu begehen und die so erlangten Gegenstände für sich zu behalten bzw. zu verwerten".
4.3. De Hoge Raad zal deze misslag herstellen aldus, dat de gevraagde uitlevering mede met betrekking tot het hiervoor onder 4.3 omschrevene toelaatbaar wordt verklaard.
4.4. Voorts is in de bestreden uitspraak in strijd met de eis van art. 28, derde lid, Uitleveringswet, art. 12 EUV niet als toepasselijke verdragsbepaling vermeld. De Hoge Raad zal de bestreden uitspraak vernietigen voorzover daarin art. 12 EUV niet is vermeld en doen hetgeen de Rechtbank had behoren te doen.
5. Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de uitlevering tevens toelaatbaar ter zake van dat deel van de omschrijving der feiten dat hiervoor onder 4.2 is weergegeven;
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover daarin onder de toepasselijke verdragsbepalingen art. 12 EUV niet is vermeld;
Vermeldt art. 12 EUV als mede toepasselijke verdragsbepaling;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.E. Haak als voorzitter, en de vice-president W.J.M. Davids, en de raadsheren A.M.M. Orie en J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 juni 2001.