ECLI:NL:HR:2001:ZD2853

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
03122/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor doodslag met terbeschikkingstelling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor doodslag. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat mr. G. Spong. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk doden van een slachtoffer in de periode van 23 tot en met 26 juli 1998 te Amsterdam. Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte de ademhaling van het slachtoffer had belemmerd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de tenlastelegging niet heeft verlaten en dat de uitleg van de tenlastelegging niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De verdachte is veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf en ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De Hoge Raad bevestigt dat de motivering van het Hof voor de terbeschikkingstelling voldoende is en dat er geen schending van verdragsbepalingen is. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 18 september 2001.

Uitspraak

18 september 2001
Strafkamer
nr. 03122/00
KD/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te Amsterdam
van 30 juni 2000, nummer 23/001618-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 1946, wonende te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 6 mei 1999 - de verdachte ter zake van "doodslag" veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf en waarbij is bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
1.2. Het verkorte arrest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.Geding in cassatie
Het beroep, dat zich kennelijk niet richt tegen de vrijspraak van de primair tenlastegelegde moord, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3.Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte de ademhaling van het slachtoffer heeft belemmerd tengevolge waarvan het slachtoffer is gestikt, in elk geval is overleden, zonder daarbij een van de tenlastegelegde wijzen van belemmering van de ademhaling bewezen te verklaren. Tevens wordt aangevoerd dat de gestelde grondslagverlating schending oplevert van art. 6 EVRM en art. 14 IVBPR voorzover daarin is opgenomen het recht om "in detail" te worden geïnformeerd omtrent de "nature and cause of the accusation" en de "factual basis" van de beschuldiging.
3.2. Aan de verdachte is - voorzover voor de beoordeling van het middel relevant - tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 23 juli 1998 tot en met 26 juli 1998 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) die [slachtoffer] (onder bedreiging met een stiletto en/of een traangasbusje) handboeien omgedaan en/of de ademhaling van die [slachtoffer] belemmerd door de mond en/of de neusopeningen van die [slachtoffer] af te sluiten en/of de luchtweg(en) van die [slachtoffer] dicht te drukken en/of heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] met haar hoofd naar beneden in een (vuil)container geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (enige tijd) ondersteboven in die (vuil)container (in verticale positie) gehouden en/of gelaten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is gestikt, in elk geval is overleden."
3.3. Daarvan heeft het Hof bewezen verklaard dat:
"hij in de periode van 23 juli 1998 tot en met 26 juli 1998 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de ademhaling van die [slachtoffer] belemmerd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is gestikt, in elk geval is overleden."
3.4. Het Hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus uitgelegd dat aan de verdachte primair de moord op [slachtoffer] en subsidiair de doodslag op haar wordt verweten waarbij de verdachte het slachtoffer om het leven zou hebben gebracht door het belemmeren van haar ademhaling. De in de tenlastelegging opgesomde wijzen waarop de ademhaling belemmerd zou kunnen zijn, heeft het Hof kennelijk niet opgevat als houdende een limitatieve opsomming waarbij andere vormen van het belemmeren van de ademhaling zouden zijn uitgesloten. Deze uitleg van de tenlastelegging is niet onbegrijpelijk en dient in cassatie te worden geëerbiedigd. Het Hof kon dus zonder de grondslag van de tenlastelegging te verlaten, met vrijspraak van de in het middel bedoelde onderdelen van de tenlastelegging, daarvan bewezenverklaren hetgeen hiervoor onder 3.3 is weergegeven. Van schending van de in het middel bedoelde verdragsbepalingen is voorts evenmin sprake.
3.5. Het middel faalt dus.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gelet op art. 101a RO, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5.Beoordeling van het vierde middel
5.1. Het middel richt zich tegen de gegeven last tot ter beschikkingstelling van de verdachte en de daaraan ten grondslag gelegde motivering; het klaagt dat deze motivering onbegrijpelijk is.
5.2. Het Hof heeft de op te leggen straf en maatregel gemotiveerd zoals in het verkorte arrest op de bladzijden 5 tot en met 7 is weergegeven.
5.3. Het Hof heeft aldus voor wat betreft de op te leggen maatregel geoordeeld dat ten tijde van het begaan van het strafbare feit, waarop een gevangenisstraf van maximaal vijftien jaren is gesteld, bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de veiligheid van anderen eist dat de verdachte ter beschikking worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Dat oordeel is in het licht van hetgeen het Hof dienaangaande heeft overwogen en vastgesteld niet onbegrijpelijk. Aldus heeft het Hof, in aanmerking genomen het bepaalde in art.37a in verbinding met art. 37, en art. 37b Sr, zijn beslissing toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af hetgeen de in de toelichting op het middel wordt aangevoerd tegen de gewraakte overweging van het Hof dat het niet uitsluit dat de verdachte, eenmaal veroordeeld zijnde, meer toegankelijkheid zal tonen voor behandeling en begeleiding in de hem passende structuur van een TBS-instelling. Voorzover het middel op de opvatting mocht berusten dat de omstandigheid dat een verdachte ten tijde van de berechting geacht moet worden niet toegankelijk te zijn voor behandeling, aan toepassing van de maatregel van terbeschikkingstelling, al dan niet met verpleging van overheidswege, in de weg staat, kan het niet tot cassatie leiden, aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht.
5.4. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
6.Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 18 september 2001.