ECLI:NL:HR:2001:ZD2845
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtmatigheid van DNA-onderzoek in verkrachtingszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in Afghanistan en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in een huis van bewaring, was veroordeeld voor meermalen gepleegde verkrachting. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Spong, die aanvoerde dat de resultaten van het DNA-onderzoek onrechtmatig waren verkregen. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was gesteld van de uitslag van het DNA-onderzoek en dat hij niet was geïnformeerd over de mogelijkheid om een contra-expertise aan te vragen.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof terecht het verweer van de verdediging had verworpen. Tijdens de voorgeleiding had de verdachte ingestemd met de celafname voor het DNA-onderzoek, waarbij hij bijstand had van een raadsman. De uitslag van het DNA-onderzoek was weliswaar niet direct aan de verdachte meegedeeld, maar de raadsman was op de hoogte van de mogelijkheid om een contra-expertise aan te vragen en had dit niet gedaan. Het Hof had vastgesteld dat het verzuim om de verdachte schriftelijk in kennis te stellen van de uitslag van het DNA-onderzoek hersteld kon worden, omdat de verdachte alsnog een verzoek tot tegenonderzoek had kunnen indienen, wat niet was gebeurd.
De Hoge Raad concludeerde dat er geen andere rechtsregel was die het verzuim tot gevolg had dat de resultaten van het DNA-onderzoek niet tot het bewijs mochten meewerken. Het oordeel van het Hof was voldoende gemotiveerd en de Hoge Raad verwierp het beroep, waardoor de veroordeling van de verdachte in stand bleef.