ECLI:NL:HR:2001:ZD2843

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
02844/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1958 en wonende te Rotterdam, had een hennepkwekerij en werd door het Hof veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid en een geldboete. De Hoge Raad heeft op 19 juni 2001 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat van de verdachte, mr. Tj. E. van der Spoel, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarbij de Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing naar een aangrenzend Hof voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen die door het Hof zijn gebruikt niet voldoende redengevend zijn voor de bewezenverklaring, omdat het feit dat de gemeente Rotterdam geen [a-straat] kent, de bewijsvoering ondermijnt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten aanwezig had, maar dat de bewijsvoering niet voldoende was om de veroordeling te handhaven.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de toepassing van de Opiumwet. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke herinnering aan de noodzaak van een solide basis voor veroordelingen in strafrechtelijke procedures.

Uitspraak

19 juni 2001
Strafkamer
nr. 02844/00
NF/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 november 1999, parketnummer 22/000495/99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 februari 1999 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf, en tevens tot een geldboete van vijfentwintighonderd gulden, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Tj. E. van der Spoel, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak en ambtshalve
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet heeft vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
3.2. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard - voor-zover in cassatie van belang - dat:
"hij(...…) te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer
- 540 (delen van ) hennepplanten en/of
- 5 kilogram (delen van) hennepplanten,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II."
3.3. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende - voorzover in cassatie van belang -:
"Het klopt dat ik (...…) te Rotterdam een hennepkwekerij had. (...…)";
2. de verklaring van verdachte zoals afgelegd tegenover de verbalisanten P.L. van Schaijk en M.H. Dekker
d.d. 8 september 1997, inhoudende - voorzover in cassatie van belang -:
"Begin april 1997 ben ik begonnen met het kweken van hennepplanten in het [a-straat 1]. (...…)";
3. een ambtsedig proces-verbaal d.d. 19 september 1997 opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten Van Roon en Van Schaijk, inhoudende - voorzover in cassatie van belang -:
"Naar aanleiding van een binnengekomen melding dat er mannen met plastic vuilniszakken gevuld met hennepplanten liepen en dat deze mannen het pand [a-straat 1] hadden betreden via een geopend raam, stelden wij op 5 september 1997 aldaar een onderzoek in naar de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij in het pand [a-straat 1]. (...…)".
3.4. Uit de onder 3.3 onder 2 en 3 weergegeven door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte een hennepkwekerij heeft gehad aan de [adres]. Nu een feit van algemene bekendheid is dat de gemeente Rotterdam geen [a-straat] kent, zijn die bewijsmiddelen echter niet redengevend voor de bewezenverklaring voorzover deze inhoudt dat het feit te Rotterdam is gepleegd.
3.5. Voorzover het middel mede de klacht bevat dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd, is het derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 19 juni 2001.