ECLI:NL:HR:2001:ZD2836

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
02251/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor doodslag en overtreding van de Vuurwapenverordening

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, waarbij de verdachte is veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf voor doodslag en overtreding van de Vuurwapenverordening. De verdachte, geboren in 1970 op de Nederlandse Antillen, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding voldoende informatie bevatte over de ten laste gelegde feiten, zodat de verdachte redelijkerwijs kon begrijpen waartegen hij zich moest verweren. De Hoge Raad heeft ook de klachten van de verdachte over de procedure in hoger beroep beoordeeld. Het eerste middel, dat stelde dat de beraadslaging in hoger beroep niet correct was uitgevoerd, faalde omdat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg aanwezig was en de beraadslaging op de juiste wijze had plaatsgevonden.

Het tweede middel, dat betrof de dagvaarding met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, werd eveneens verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van de wet. Aangezien geen van de middelen tot cassatie kon leiden, heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2001 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

3 juli 2001
Strafkamer
nr. 02251/00 A
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 7 december 1999, parketnummer 901/075-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao van 31 maart 1999 - de verdachte ter zake van 1. "doodslag" en 2. "overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd" veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.Het middel bevat de klacht dat art. 394, tweede lid, SvNA is geschonden nu de bestreden uitspraak inhoudt dat deze slechts is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
3.2. Art. 394, tweede lid, SvNA luidt als volgt:
"In het geding in hoger beroep geschiedt de beraadslaging mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad".
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de voorzitter aldaar de korte inhoud heeft medegedeeld van onder meer de stukken betreffende het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
3.4. In aanmerking genomen dat zich bij de stukken bevindt het proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, moet worden aangenomen dat de beraadslaging in hoger beroep heeft plaatsgevonden op de in art. 394, tweede lid, SvNA voorgeschreven wijze.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat de dagvaarding wat betreft het onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een (hand)vuurwapen, niet voldoet aan de eisen van art. 285 SvNA, nu de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de medeverdachte in het bezit was van twee vuurwapens.
4.2. Art. 285 SvNA luidt, voorzover hier van belang:
"1. De dagvaarding bevat een zodanige opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn, dat de verdachte daaruit redelijkerwijze kan begrijpen, ter zake waarvan hij wordt verdacht.
2. Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan".
4.3. Het middel faalt, reeds omdat noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de pleitnota in hoger beroep, die zich bij de stukken bevindt, iets inhoudt waaruit afgeleid zou moeten worden dat door of namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding niet voldoet aan de in art. 285 SvNA gestelde eisen.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 juli 2001.