ECLI:NL:HR:2001:ZD2751
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen arrest Gerechtshof inzake mishandeling en vordering benadeelde partij
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 9 december 1999 werd uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Turkije in 1970. De verdachte was veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De benadeelde partij had zich in het strafproces gevoegd met een vordering van f.8382,-, maar de Politierechter had geen beslissing gegeven over deze vordering. Het Gerechtshof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot één week gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De Hoge Raad beoordeelt in deze cassatie of de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij terecht was. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde dat de Hoge Raad het beroep zou verwerpen en het arrest van het Gerechtshof zou vernietigen voor zover het de vordering van de benadeelde partij betrof. De Hoge Raad oordeelt dat de benadeelde partij zich op regelmatige wijze had gevoegd in het strafproces en dat er geen sprake was van een uitdrukkelijke intrekking van de vordering. Hierdoor kon de benadeelde partij zijn vordering in hoger beroep handhaven.
De Hoge Raad concludeert dat de beslissing van het Gerechtshof niet onbegrijpelijk was en dat de vordering van de benadeelde partij ook in hoger beroep aan de orde was. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 19 juni 2001.