ECLI:NL:HR:2001:ZD2733

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
03651/00 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een verdachte aan de Republiek Frankrijk

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 september 2000. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van een verdachte aan de Republiek Frankrijk. De verdachte, geboren in Marokko in 1964, was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring 'De Noordsingel' te Rotterdam. Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Sjöcrona. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar alleen voor zover de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan niet naar behoren zijn vermeld. De Hoge Raad heeft de feiten die relevant zijn voor de uitlevering vastgesteld en deze in de uitspraak opgenomen.

De Rechtbank had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de vermelding van de feiten in de bestreden uitspraak onvoldoende duidelijk was. De Hoge Raad heeft de uitlevering van de verdachte toelaatbaar verklaard voor de feiten zoals beschreven in het exposé des faits dat door de verzoekende staat is overgelegd. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke vermelding van de feiten in uitleveringszaken, in overeenstemming met de Uitleveringswet.

De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, vooral in het kader van uitleveringsprocedures en de vereisten voor de vermelding van feiten in dergelijke zaken. De uitspraak bevestigt dat de Hoge Raad de bevoegdheid heeft om verzuimen in eerdere uitspraken te herstellen en de uitlevering toelaatbaar te verklaren, mits de feiten voldoende zijn onderbouwd.

Uitspraak

22 mei 2001
Strafkamer
nr. 03651/00 U
LR/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 september 2000, parketnummer RU 00/9641, op een verzoek van de Republiek Frankrijk tot uitlevering van:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1964, zonder bekende woonplaats hier te lande, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Noordsingel" te Rotterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van Arabat aan de Republiek Frankrijk toelaatbaar verklaard ter strafvervolging van [verdachte] ter zake van de feiten, omschreven in het bevel tot aanhouding van Christine Moreau, Juge d'Instruction van 15 februari 2000, nummer 98008952C.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. J. Sjöcrona, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad (a) de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover daarbij is verzuimd de feiten waarvoor de verzochte uitlevering kan worden toegestaan naar behoren te vermelden, (b) doende wat de Rechtbank had behoren te doen, die feiten zal vermelden door niet slechts te verwijzen naar het door de verzoekende staat overgelegde mandat d'arrêt maar tevens naar het overgelegde exposé des faits, en (c) voor het overige het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank heeft verzuimd "met een voldoende graad van duidelijkheid" de feiten te vermelden waarvoor zij de uitlevering toelaatbaar heeft verklaard.
3.2. De Rechtbank heeft de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, vermeld door te verwijzen naar de omschrijving daarvan in een tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigd mandat d'arrêt van Christine Moreau, Juge d'Instruction d.d. 15 februari 2000 nr. 98008952C.
Dit mandat d'arrêt omschrijft de feiten als volgt:
"Direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre, la cession, l'acquisition et l'exportation de stupéfiants en bande organisée.
Faits commis au Pays Bas et sur le territoire de la République Française depuis courant 1997 (héroïne, et cocaïne). (...)
Supplétif du 18 octobre 1999:
Direction ou organisation d'un groupement ayant pour objet la production, la fabrication, l'importation, l'exportation, le transport, la détention, l'offre ou la cession, l'acquisition et l'emploi illicite de stupéfiants depuis le 26 avril 1999.
Exportation illicite de stupéfiants commise en bande organisée depuis 1997.
Offre, cession, détention de produits stupéfiants depuis 1997.
(...)".
3.3. Het middel klaagt er terecht over dat de feiten in dit mandat d'arrêt hoofdzakelijk in kwalificatieve termen zijn vervat, zodat de bestreden uitspraak in strijd met art. 28, derde lid, UW niet een genoegzame vermelding inhoudt van de feiten waarvoor de uitlevering kan worden toegestaan.
3.4. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen door de uitlevering toelaatbaar te verklaren voor de feiten die zijn omschreven in het door de verzoekende Staat bij het uitleveringsverzoek overgelegde en zich bij de stukken bevindende exposé des faits van de Procureur de la République bij het Tribunal de Grande Instance te Chalons-en-Champagne van 6 juli 2000.
3.5. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel, afgezien van het onder 3.3 overwogene, niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover daarin de feiten waarvoor de uitlevering toelaatbaar is verklaard, zijn aangeduid op de wijze als hiervoor onder 3.2 vermeld;
Verklaart de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar ter zake van de feiten, zoals omschreven in het onder 3.4 vermelde exposé des faits;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 mei 2001.