ECLI:NL:HR:2001:ZD2680

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
00385/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het beroep in cassatie tegen veroordeling voor het onterecht voeren van de titel advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld voor het onterecht voeren van de titel 'advocaat'. De Rechtbank had de verdachte, na vernietiging van een eerder vonnis van de Kantonrechter, veroordeeld tot een geldboete van driehonderdzestig gulden, subsidiair zeven dagen hechtenis. De verdachte heeft cassatie ingesteld en vier klachten ingediend, waarvan er één niet voldeed aan de eisen voor een cassatiemiddel.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de Rechtbank het verweer van de verdachte, dat hij geen schuld had aan het onterecht voeren van de titel, terecht heeft verworpen. De verdachte had zelf verzocht om zijn onderneming in het telefoonboek onder 'advocatenkantoren' te laten vermelden, wat zijn verantwoordelijkheid voor de overtreding bevestigde.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat het verweer op toereikende gronden is verworpen. De overige middelen van de verdachte konden ook niet tot cassatie leiden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere veroordeling in stand blijft.

Uitspraak

3 juli 2001
Strafkamer
nr. 00385/00
LR/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 17 augustus 1999, parketnummer 09/500075-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Leiden van
19 oktober 1998 - de verdachte ter zake van "zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat voeren" veroordeeld tot een geldboete van driehonderdzestig gulden, subsidiair zeven dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Deze heeft bij schriftuur vier klachten voorgesteld, waarvan de laatste klacht niet voldoet aan de aan een middel van cassatie te stellen eisen. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bedoelt er kennelijk over te klagen dat de Rechtbank het namens de verdachte in hoger beroep gevoerde verweer, inhoudende een beroep op afwezigheid van alle schuld, heeft verworpen op gronden welke die verwerping niet kunnen dragen.
3.2. De Rechtbank heeft het onder 3.1 bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. In dit verband is aangevoerd dat niet verdachte, maar de uitgever van het telefoonboek de vermelding "advocatenkantoor" aan de naam heeft toegevoegd. Nu echter verdachte, naar eveneens is gesteld, heeft verzocht het bedrijf op te nemen onder de rubriek advocaten, heeft hij deze gang van zaken zelf in de hand gewerkt. Reeds om die reden dient het beroep op afwezigheid van alle schuld te worden verworpen".
3.3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 november 1997 te [woonplaats] zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat heeft gevoerd, immers stond zijn onderneming (eenmanszaak) in de telefoongids van de PTT vermeld als "Advocatenkantoor [...]" (, zulks terwijl hij niet de titel van advocaat mocht voeren)".
3.4. Het hiervoor onder 3.2 weergegeven oordeel van de Rechtbank moet aldus worden verstaan.
Nu de verdachte zelf aan de uitgever van het telefoonboek heeft verzocht zijn kantoor onder de rubriek
"advocatenkantoren" op te nemen, zulks terwijl hij tot het voeren van de titel advocaat niet gerechtigd was, kan niet worden gezegd dat ten aanzien van de bewezenverklaarde overtreding bij de verdachte iedere schuld heeft ontbroken. Daaraan doet niet af dat de uitgever niet geheel overeenkomstig het verzoek van de verdachte heeft gehandeld door de vermelding "advocatenkantoor" direct voorafgaand aan de naam [...] op te nemen.
Aldus verstaan geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Het verweer is derhalve op toereikende gronden verworpen, zodat het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 3 juli 2001.