ECLI:NL:HR:2001:ZD2680
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het beroep in cassatie tegen veroordeling voor het onterecht voeren van de titel advocaat
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld voor het onterecht voeren van de titel 'advocaat'. De Rechtbank had de verdachte, na vernietiging van een eerder vonnis van de Kantonrechter, veroordeeld tot een geldboete van driehonderdzestig gulden, subsidiair zeven dagen hechtenis. De verdachte heeft cassatie ingesteld en vier klachten ingediend, waarvan er één niet voldeed aan de eisen voor een cassatiemiddel.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen en de zaak zou moeten verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de Rechtbank het verweer van de verdachte, dat hij geen schuld had aan het onterecht voeren van de titel, terecht heeft verworpen. De verdachte had zelf verzocht om zijn onderneming in het telefoonboek onder 'advocatenkantoren' te laten vermelden, wat zijn verantwoordelijkheid voor de overtreding bevestigde.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat het verweer op toereikende gronden is verworpen. De overige middelen van de verdachte konden ook niet tot cassatie leiden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere veroordeling in stand blijft.