ECLI:NL:HR:2001:ZD2446

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
01656/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor overtreding van de Algemene Politieverordening Langedijk

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor overtreding van artikel 102 van de Algemene Politieverordening (APV) Langedijk. De Hoge Raad heeft op 20 maart 2001 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de verplichting om de weg te reinigen na het verrichten van werkzaamheden. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. de Lange, had in hoger beroep vrijspraak gevraagd voor de primair tenlastegelegde feiten, maar werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van duizend gulden voor de overtreding van de APV.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte en haar raadsman beoordeeld, waarbij het middel betoogde dat de tenlastelegging niet correct was en dat de werkzaamheden niet onder de APV vielen. De Hoge Raad oordeelde dat de tekst van artikel 102 APV niet beperkt is tot werkzaamheden die niet het gebruik van de weg voor vervoer omvatten. De Hoge Raad concludeerde dat de stelling van de raadsman onvoldoende grond biedt voor een beperkte uitleg van de APV.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende heeft voldaan aan haar verplichtingen om de weg te reinigen na het verrichten van werkzaamheden, wat heeft geleid tot de verontreiniging van de weg. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen gronden waren voor cassatie, waardoor de veroordeling van het Hof in stand bleef. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor weggebruikers om verantwoordelijk te zijn voor de gevolgen van hun werkzaamheden op de openbare weg.

Uitspraak

20 maart 2001
Strafkamer
nr. 01656/99
SO/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van
28 augustus 1998, parketnummer 23/001201-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 21 juni 1996 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van "overtreding van de bij artikel 102 van de Algemene Politie Verordening Langedijk vastgestelde verbodsbepaling (oud)" veroordeeld tot een geldboete van duizend gulden.
2.Geding in cassatie
2.1. Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak, is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. G.J. de Lange, advocaat te
Voorburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de
Advocaat-Generaal.
3.Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel.
4.1. Het middel strekt ten betoge dat hetgeen aan de verdachte subsidiair ten laste is gelegd en door het Hof is bewezen verklaard geen strafbaar feit oplevert in de zin van de Algemene Politieverordening Langedijk (verder: de APV) en meer in het bijzonder niet overtreding van art. 102 APV, in aanmerking genomen de strekking van die bepaling.
In de toelichting op het middel wordt dienaangaande aangevoerd dat de tenlastelegging ten onrechte niet is toegesneden op art. 101 APV.
4.2.1. Art. 101 APV luidt:
"Het is verboden zich met een voertuig op de weg te bevinden, indien aan de wielen daarvan zodanige hoeveelheden klei, leem, modder, mest of dergelijke stoffen kleven, dat ernstige verontreiniging van de weg te duchten is".
4.2.2. Art. 102 APV luidt:
"Wanneer ten gevolge van verrichte werkzaamheden vuilnis, puin, steengruis, zand, sintels, aarde of een dergelijke stof of afval is achtergebleven op de weg, is degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten: verplicht te zorgen dat de weg bij afloop van die werkzaamheden gereinigd is".
4.3.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
"zij omstreeks 26 november 1994 te [plaats], nadat zij op de
[a-straat] werkzaamheden had doen verrichten (te weten het met een wagen kool doen vervoeren) ten
gevolge van welke werkzaamheden een (dikke) laag
modder op die [a-straat] was achtergebleven,
in onvoldoende mate heeft voldaan aan haar verplich-
ting ervoor te zorgen dat die weg na afloop van
voornoemde werkzaamheden was gereinigd".
4.3.2. Het Hof heeft een verweer van de raadsman van de verdachte omtrent de strafbaarheid van het bewezenverklaarde als volgt samengevat en verworpen onder het hoofd "6. De strafbaarheid van het feit":
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte (naar het hof begrijpt) ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd - zakelijk samengevat en naar het hof deze toelichting begrijpt - dat de bewoordingen van het subsidiair tenlastegelegde zijn gebaseerd op artikel 102 van de Algemene Politie Verordening Langedijk (oud),en dat genoemd artikel betrekking heeft op die situatie dat er werkzaamheden op de weg worden verricht. Van het verrichten van werkzaamheden op de weg - zo stelt de raadsman - is geen sprake indien de weg louter wordt
gebruikt waartoe deze dient, te weten het er overheen rijden.
Het hof is van oordeel dat artikel 102 APV Gemeente Langedijk een ruimere strekking heeft dan welke de raadsman aan voornoemd artikel toebedeelt.
Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen".
4.4. Het middel berust op de stelling dat, in aanmerking
genomen het bepaalde in art. 101 APV, onder het begrip "verrichten van werkzaamheden" in art. 102 APV niet begrepen zijn vervoerswerkzaamheden, aangezien de weg in dat geval uitsluitend wordt gebruikt voor hetgeen waartoe deze dient, te weten het over de weg rijden oftewel het deelnemen aan het verkeer.
4.5. Voor deze beperkte uitleg van art. 102 APV bestaat
onvoldoende grond. In de eerste plaats dwingt de tekst van de bepaling daartoe niet. Beide bedoelde bepalingen staan voorts in hoofdstuk VII (Verkeer en vervoer), afdeling 2 van de APV. Afdeling 2 draagt het opschrift
"Bescherming van de bruikbaarheid van de wegen". Art. 101 APV strekt ertoe een dreigende (ernstige) verontreiniging van de weg te voorkomen, terwijl art. 102 APV op degene die werkzaamheden heeft verricht of heeft doen verrichten waardoor substanties op de weg zijn achtergebleven, de plicht oplegt ervoor te zorgen dat de weg bij afloop van die werkzaamheden gereinigd is en aldus de opgetreden verontreiniging zo spoedig mogelijk wordt opgeheven. Ook de in de toelichting op het middel genoemde omstandigheid dat de omschrijving van de (verontreinigende) stoffen in beide bepalingen verschillend is - waarbij overigens art. 102 ook melding maakt van "aarde of een dergelijke stof of afval" - biedt geen steun aan de opvatting dat onder "werkzaamheden" in art. 102 APV niet vallen vervoerswerkzaamheden.
4.6. Het Hof heeft het verweer dus terecht verworpen. Dat brengt mee dat het middel faalt.
5.Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6.Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 20 maart 2001.