ECLI:NL:HR:2001:ZD2426
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een Italiaanse verdachte en de beoordeling van de ontvankelijkheid van de Officier van Justitie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Breda, die op 16 augustus 2000 de uitlevering van een Italiaanse verdachte had toegestaan. De verdachte, geboren in 1962 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te Vught, was door de Minister van Justitie van Italië opgeëist. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Bom, heeft cassatiemiddelen ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak moet vernietigen, omdat de rechtbank verzuimd had de feiten te vermelden waarvoor de uitlevering kon worden toegestaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitlevering wel degelijk kon worden toegestaan, maar dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn vordering, omdat de Minister van Justitie al had besloten dat het uitleveringsverzoek moest worden afgewezen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de Minister van Justitie, voordat de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde ging, had besloten dat de uitlevering niet mogelijk was. Dit leidde tot de conclusie dat de grondslag voor de vordering van de Officier van Justitie was komen te vervallen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot uitlevering.
Dit arrest benadrukt de noodzaak voor de Officier van Justitie om te handelen in overeenstemming met eerdere beslissingen van de Minister van Justitie en de juridische kaders die zijn vastgesteld in het Europees Uitleveringsverdrag en de Uitleveringswet.