ECLI:NL:HR:2001:ZD2033

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
02740/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en nietigheid van de inleidende dagvaarding in strafzaak tegen verdachte met buitenlandse woonplaats

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren in 1944 en woonachtig in Groot-Brittannië, was eerder veroordeeld tot een geldboete en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G.J. van Oosten, die een middel van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, behoudens het gedeelte waarin het vonnis van de Kantonrechter was vernietigd, en heeft de inleidende dagvaarding nietig verklaard. De zaak draaide om de geldigheid van de betekening van de dagvaarding. De Rechtbank had geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De dagvaarding was betekend op het kantooradres van de verdachte in Nederland, terwijl de verdachte niet ingeschreven stond in de basisadministratie en feitelijk een woonplaats in het buitenland had.

De Hoge Raad benadrukte dat een kantooradres niet kan worden aangemerkt als woon- of verblijfplaats en dat de wet niet voorziet in een gekozen woon- of verblijfplaats voor betekening indien de verdachte in het buitenland woont. Aangezien de dagvaarding niet op het juiste adres was betekend, werd het middel van de verdachte gegrond verklaard. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig.

Uitspraak

10 juli 2001
Strafkamer
nr. 02740/00
AGj/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem van 4 februari 2000, parketnummer 15/351422-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [plaats A] (Groot-Brittannië).
1. De bestreden uitspraak
1.1. De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Kantonrechter te Haarlem van 17 februari 1998 - de verdachte ter zake van "overtreding van het bepaalde bij artikel 21 aanhef en onder a van het RVV 1990" veroordeeld tot een geldboete van éénduizendtwintig gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier maanden.
1.2. De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig is betekend. Daartoe wordt aangevoerd dat de bedoelde dagvaarding op de voet van het bepaalde in art. 588, tweede lid, Sv betekend had moeten worden op basis van het door de verdachte bij de politie opgegeven adres in [plaats A] en niet volstaan had mogen worden met de uitreiking op het eveneens door de verdachte opgegeven kantooradres in Nederland, te weten [b-straat 1] te [plaats C].
3.2. De Rechtbank heeft het ter terechtzitting gevoerde verweer onder het hoofd "Bespreking van het verweer met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg" samengevat en verworpen.
3.3. De akte van uitreiking gehecht aan het dubbel van de inleidende dagvaarding om te verschijnen ter terechtzit-ting van de Kantonrechter op 17 februari 1998 houdt in dat deze op 22 december 1997 is uitgereikt op het adres [b-straat 1] te [plaats C] aan "[betrokkene D] die zich op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen".
3.4. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Het adres waarop de inleidende dagvaarding is aangeboden en uitgereikt is - zoals ook in de toelichting op het middel wordt gesteld - het kantooradres van de verdachte dat deze zelf heeft opgegeven bij zijn staandehouding door de politie. Noch op dat moment noch op het moment waarop de inleidende dagvaarding werd uitgereikt stond de verdachte ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens in Nederland.
3.5. Een kantooradres kan niet worden aangemerkt als een woon- of verblijfplaats van de verdachte. De wet voorziet ook niet in een gekozen woon- of verblijfplaats waaraan betekend kan worden indien de betrokkene in feite een woon- of verblijfplaats in het buitenland heeft.
3.6. Indien een verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch van hem een woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, dient bij een bekende woon- of verblijfplaats in het buitenland ingevolge het tweede lid van art. 588 Sv een dagvaarding of oproeping aan dat adres te worden toegezonden. Nu dat in deze zaak niet is geschied, brengt het voorgaande mee dat het middel terecht is voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de inleidende dagvaarding nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Kantonrechter is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, G.J.M. Corstens, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 juli 2001.