ECLI:NL:HR:2001:ZD1870

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
00511/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk gebruik van valse geschriften en onjuiste belastingaangifte

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften en het doen van een onjuiste belastingaangifte. De Hoge Raad heeft op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in deze zaak, die onder nummer 00511/00 is geregistreerd. De verdachte, geboren in 1947, had beroep ingesteld tegen de veroordeling die was uitgesproken door het Hof, dat de eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage had vernietigd. De advocaat van de verdachte, mr. M.W. Stoet, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om te beslissen op bepaalde verweren die in de pleitnotitie van de raadsman waren opgenomen, maar niet uitdrukkelijk waren herhaald tijdens de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad stelde vast dat de raadsman in algemene zin had aangegeven dat hij bij zijn eerdere pleitnotities bleef, maar dat dit niet volstond als herhaling van de verweren. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, omdat er geen feitelijke grondslag voor was.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids, samen met de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

10 juli 2001
Strafkamer
nr. 00511/00
ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juli 1999, nummer 22/000920-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 december 1998 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk een bij de belastingwet voorzien aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van éénhonderdduizend gulden, subsidiair driehonderdzestig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een tweetal verweren.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt onder meer in:
"De raadsman verwijst voor de in eerste aanleg gevoerde verweren naar de desbetreffende passages in zijn in eerste aanleg overgelegde pleitnota, die als bijlage is gevoegd bij zijn pleitnota in hoger beroep. Hij beschouwt deze verweren als te zijn herhaald".
3.3. Het Hof was niet gehouden om een beslissing te geven omtrent de in het middel bedoelde verweren, die weliswaar zijn opgenomen in de pleitnotitie van de raadsman in eerste aanleg, doch waarvan niet blijkt dat die ter terechtzitting in hoger beroep door of namens de verdachte uitdrukkelijk zijn herhaald. Als zodanige herhaling kan niet gelden dat, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, de raadsman in algemene zin heeft aangegeven dat hij blijft bij hetgeen is vermeld in de pleitnotitie aan de hand waarvan hij het woord heeft gevoerd bij de Rechtbank (vgl. HR 30 juni 1998, NJ 1999, 60).
Dat wordt niet anders door hetgeen de raadsman nog nader in zijn ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota heeft vermeld met betrekking tot de herhaling en inlassing van de in eerste aanleg gevoerde verweren en verzoeken, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.
3.3. Het middel kan daarom bij gebreke van feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 juli 2001.