ECLI:NL:HR:2001:ZD1861

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
03173/00 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.M.M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overname van tenuitvoerlegging van een Duitse strafvonnis in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van het Ministerie van Justitie van de deelstaat Nordrhein-Westfalen (Duitsland) tot overname van de tenuitvoerlegging van een Duitse rechterlijke beslissing. De veroordeelde, geboren in 1968 en wonende te Amsterdam, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren door het Landgericht Duisburg. De Rechtbank had verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van deze beslissing en een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden opgelegd, waarbij de tijd die de veroordeelde in voorlopige hechtenis in Duitsland had doorgebracht in mindering werd gebracht.

De Hoge Raad beoordeelde de bestreden uitspraak en concludeerde dat de Rechtbank ten onrechte het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen had toegepast zonder de relevante verdragsbepalingen te vermelden. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak aan de motiveringseisen voldeed, ondanks het verzuim om bepaalde verdragsbepalingen te vermelden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor wat betreft de vermelding van de toepasselijke verdragsbepalingen, en heeft de relevante artikelen van het verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen vermeld.

De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand bleef, met uitzondering van de correctie van de vermelding van de verdragsbepalingen. Dit arrest benadrukt het belang van correcte verwijzingen naar verdragsbepalingen in rechterlijke uitspraken, vooral in het kader van internationale samenwerking bij de tenuitvoerlegging van strafvonnissen.

Uitspraak

10 juli 2001
Strafkamer
nr. 03173/00 W
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 april 2000, parketnummer 99-T2-13-98042, omtrent een verzoek van het Ministerie van Justitie van de deelstaat Nordrhein-Westfalen (Bondsrepubliek Duitsland) tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te Amsterdam.
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft toelaatbaar verklaard de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Landgericht Duisburg (Duitsland) van 22 september 1998, waarbij [verdachte] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De Rechtbank heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van genoemde beslissing en [verdachte] daartoe ter zake van de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf opgelegd van twee jaren en zes maanden. Voorts heeft de Rechtbank bevolen dat de tijd, welke [verdachte] in Duitsland in voorlopige hechtenis en ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht bij de uitvoering van die straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover de Rechtbank heeft verzuimd art. 68 SUO als mede toepasselijke verdragsbepaling te vermelden, tot het alsnog aanhalen van die verdragsbepaling en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3 Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het eerste middel en ambtshalve
3.1. Het middel klaagt erover dat de Rechtbank ten onrechte het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen heeft toegepast en de vordering van de Officier van Justitie en het verzoek van de Duitse autoriteiten ten onrechte heeft getoetst aan deze Overeenkomst omdat deze slechts ziet op de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen ten aanzien van veroordeelden die zich ten tijde van het verzoek nog op het grondgebied van de staat van veroordeling bevinden en ten behoeve van de tenuitvoerlegging naar het grondgebied van de staat van tenuitvoerlegging worden overgebracht.
3.2. Het middel ziet er aan voorbij dat ingevolge art. 68 van de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengen, 19 juni 1990, Trb. 1990, 145, hierna: SUO) het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Straatsburg 21 maart 1983, Trb. 1983, 74) van overeenkomstige toepassing is indien de veroordeelde zich door ontvluchting naar zijn eigen land heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in de staat van veroordeling. In aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde zich door ontvluchting aan de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf in Duitsland heeft onttrokken, heeft zij terecht geoordeeld dat het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen het door art. 2 WOTS geëiste verdrag kan zijn krachtens hetwelk de tenuitvoerlegging in Nederland kan plaatsvinden. Voorzover het middel hierover klaagt kan het niet slagen.
3.3. De Rechtbank heeft evenwel verzuimd aanvullend art. 68 SUO als toepasselijke verdragsbepaling in haar uitspraak te vermelden, dan wel de art. 3, 5, 8 en 21, derde lid, van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (Trb. 1992, 39) dat ingevolge door de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden afgelegde verklaringen sinds 9 december 1997 toepassing vindt. De Hoge Raad zal het verzuim herstellen waarbij hij de voorkeur geeft aan vermelding van de bepalingen van laatstgenoemd verdrag omdat de Bondsrepubliek Duitsland dat verdrag aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt erover dat de Rechtbank haar uitspraak van 25 april 2000 ten onrechte heeft aangevuld met een 'aanvulling op uitspraak' van 19 september 2000 en dat de uitspraak van 25 april 2000 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
4.2. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een 'Aanvulling op uitspraak' welke op 19 september 2000 is ondertekend door de Voorzitter van de strafkamer die de onder 1 vermelde uitspraak heeft gedaan. Aangezien de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen niet, als voor strafvonnissen in de art. 138b en 365a Sv is bepaald, voorziet in de vastlegging van een rechterlijke beslissing in een verkort vonnis en een daarop te geven aanvulling, zal de Hoge Raad geen acht slaan op de aanvulling. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4.3. In aanmerking genomen
- dat van alle stukken waarvan het middel stelt dat zij in de bestreden uitspraak behoorden te worden vermeld de korte inhoud ter zitting door de voorzitter is meegedeeld;
- dat door of namens de veroordeelde geen verweer is gevoerd met betrekking tot de inhoud of genoegzaamheid van de door de verzoekende staat overgelegde stukken;
- dat in de bestreden uitspraak het verzoek tot tenuitvoerlegging en de daartoe strekkende vordering van de
Officier van Justitie en de feiten waarop de veroordeling betrekking heeft zijn vermeld door een ondubbelzinnige verwijzing naar het Duitse vonnis;
beantwoordt de bestreden uitspraak hoezeer ook wenselijk is dat de overige in het middel bedoelde stukken waarop het oordeel van de Rechtbank steunt nadrukkelijk in de uitspraak worden vermeld aan de motiveringseisen die art. 31 WOTS te dien aanzien stelt. Het middel kan daarom niet tot cassatie leiden.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en de Hoge Raad geen andere dan de onder 3.3 weergegeven grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet worden beslist als volgt.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de door de Rechtbank vermelde toepasselijke verdragsbepalingen;
Vermeldt als toepasselijke verdragsbepalingen de art. 3, 5, 8 en 21, derde lid, van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen
(Trb. 1992, 39);
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.M.M. Orie, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 juli 2001.