ECLI:NL:HR:2001:ZD1853

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
02939/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de dagvaarding in hoger beroep wegens niet-geldige betekening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in Suriname in 1952, was ten tijde van het beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad. Het beroep was ingesteld door de verdachte zelf, maar er waren geen middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens het deel waarin het vonnis van de Politierechter was vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.

De zaak betreft de geldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. Het Hof had in hoger beroep de verdachte veroordeeld tot één week gevangenisstraf voor diefstal, maar had niet onderzocht of de verdachte, die geen bekende woon- of verblijfplaats had, als gedetineerde moest worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten vaststellen waar de verdachte zich bevond en dat de dagvaarding niet geldig was betekend. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige betekening van dagvaardingen, vooral in gevallen waarin de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. De Hoge Raad bevestigt dat de penitentiaire inrichting als verblijfplaats moet worden aangemerkt indien de verdachte daar gedetineerd is. Dit arrest is een belangrijke uitspraak voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen voor de betekening van dagvaardingen verduidelijkt en de rechten van verdachten beschermt.

Uitspraak

25 september 2001
Strafkamer
nr. 02939/00
ACH/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 september 1998, nummer 21/001972-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1952, ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Lelystad.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 21 mei 1997 - de verdachte ter zake van "diefstal" veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, District Stad Nijmegen, nummer SNMWES 1101, gedateerd 16 oktober 1996, onder meer inhoudende dat de verdachte op diezelfde datum ter gelegenheid van zijn eerste verhoor heeft opgegeven te wonen te [plaats A], [b-straat 1].
3.2. Bij de stukken bevindt zich tevens het dubbel van de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 21 mei 1997. De daaraan gehechte akte van uitreiking houdt in dat deze dagvaarding op 28 maart 1997 is aangeboden op het evengenoemde door de verdachte bij de politie opgegeven adres, maar aldaar niet uitgereikt, omdat ter plaatse niemand werd aangetroffen. Voorts houdt die akte in dat aldaar een bericht van aankomst is achtergelaten, waarna het stuk op 9 april 1997 is teruggezonden naar het parket van de Officier van Justitie te Arnhem.
3.3. Een zich ook bij de stukken bevindende brief van de gemeente [...] van 25 maart 1997 houdt in, dat de verdachte op 13 oktober 1992 van het adres [b-straat 1] is vertrokken en dat onbekend is waarheen. Tevens bevindt zich bij de stukken een inlichting inhoudende dat de verdachte ten tijde van de betekening van de inleidende dagvaarding niet als afgestrafte was gedetineerd.
3.4. Bij de stukken bevindt zich verder een akte van uitreiking die inhoudt dat de inleidende dagvaarding op 22 april 1997 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te Arnhem, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
3.5. Blijkens de aantekening mondeling vonnis van 21 mei 1997 is de verdachte in eerste aanleg niet ter terechtzitting verschenen en is door de Politierechter verstek tegen hem verleend.
3.6. De Politierechter heeft kennelijk de hiervoor onder 3.4 aangeduide betekening door middel van uitreiking op de voet van art. 588, eerste lid onder b sub 3º, Sv aan de Griffier van de Rechtbank geldig geoordeeld, omdat hier geen sprake was van een bekende feitelijke woon- of verblijfplaats. Dat oordeel is gelet op de hiervoor onder 3.1 tot en met 3.3 weergegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk. Die omstandigheden bestaan -zakelijk weergegeven- hierin dat de verdachte in 1996 aan de politie als woonadres een adres heeft opgegeven waaruit hij volgens de GBA-gegevens reeds in 1992 was vertrokken en dat de uitreiking aan dat adres niet is gelukt waarna evenmin is gereageerd op een aldaar achtergelaten bericht van aankomst.
3.7. In zoverre onderscheidt zich het onderhavige geval van dat van HR 3 juli 2000, ELRO ZD 1846, waarin naar het oordeel van de rechter wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend was. Dan zal, indien uitreiking van de gerechtelijke mededeling houdende de dagvaarding of oproeping van de verdachte, aan dat adres niet heeft kunnen plaatsvinden en evenmin op het aldaar achtergelaten zogenaamde bericht van aankomst is gereageerd, de dagvaarding of oproeping dienen te geschieden door uitreiking van de gerechtelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank, waarna deze de mededeling
onverwijld per gewone post aan genoemd adres dient te verzenden.
3.8. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep, houdt in dat die dagvaarding op 16 juli 1998 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te Arnhem, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
Het Hof had ervan behoren blijk te geven te hebben onderzocht of en zo ja waar de verdachte van wie ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep geen woon- of verblijfplaats in de vrije samenleving bekend was, als afgestrafte was gedetineerd. Immers in dat geval moest de penitentiaire inrichting, waarin de verdachte verbleef, als diens bekende verblijfplaats worden aangemerkt (vgl. HR 14 februari 1995, NJ 1995, 536). Nu het Hof niet heeft blijk gegeven dit onderzoek te hebben verricht, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de dagvaarding in hoger beroep nietig verklaren.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 september 2001.