ECLI:NL:HR:2001:ZC8118
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Vraagstukken rondom naheffingsaanslag omzetbelasting en Europese richtlijnen
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan de gemeente X is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998, ter hoogte van ƒ 15.960. De naheffingsaanslag werd gehandhaafd door de Inspecteur na bezwaar van de gemeente, waarna de gemeente in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de gemeente cassatie instelde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en de Advocaat-Generaal J.W. van den Berge concludeerde tot het voorleggen van een vraag van Europees recht aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
De zaak betreft de verhuur van een kunstgrasveld door de gemeente aan sportverenigingen, waarbij de gemeente in 1990/1991 een natuurgrasveld heeft omgevormd tot een kunstgrasveld. De gemeente had de omzetbelasting die zij voor de aanleg van het kunstgrasveld had betaald, in aftrek gebracht. Echter, door een wetswijziging in 1995 werd de vrijstelling van omzetbelasting voor de verhuur van onroerende zaken gewijzigd, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
De Hoge Raad vraagt zich af of de wijziging van de wet in strijd is met de Europese richtlijnen, en of de herziening van de in aftrek gebrachte belasting rechtmatig is. De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de vraag of de wetswijziging gevolgen heeft voor de aftrekbaarheid van de BTW en de status van de verhuur van het kunstgrasveld. De beslissing van de Hoge Raad is aangehouden totdat het Hof van Justitie uitspraak doet over deze vragen.