ECLI:NL:HR:2001:AD8313

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
250-00-v
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • F.H. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over administratieve sanctie voor parkeren met invalidenparkeerkaart

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Amsterdam, die op 19 augustus 1999 het beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene, als kentekenhoudster, had een administratieve sanctie van ƒ 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren van haar voertuig op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer kon veroorzaken. Dit gebeurde op 15 november 1998 op de P.C. Hooftstraat te Amsterdam. De betrokkene had een invalidenparkeerkaart, die zichtbaar op het dashboard van het voertuig lag, en stelde dat zij recht had om daar te parkeren.

De Kantonrechter oordeelde dat de betrokkene hinderlijk had geparkeerd, ondanks het feit dat zij een geldige invalidenparkeerkaart had. De Hoge Raad oordeelde echter dat de Kantonrechter onvoldoende had gemotiveerd waarom de gedraging van de betrokkene gevaar op de weg had veroorzaakt of kon veroorzaken. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van de Kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de Officier van Justitie gegrond. De Hoge Raad oordeelde dat de administratieve sanctie onterecht was opgelegd en dat het bedrag dat door de betrokkene was betaald, moest worden gerestitueerd.

De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever bij de invoering van de regels omtrent invalidenparkeerplaatsen rekening had gehouden met de behoefte aan parkeergelegenheid voor invaliden, en dat dit belang zwaarder woog dan de doorstroming van het verkeer. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de regels omtrent parkeren met een invalidenparkeerkaart en de toepassing van verkeersregels in dergelijke situaties.

Uitspraak

13 november 2001
Strafkamer
nr. 250-00-V
CJIB 25353312
AB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen de beslissing van de Kantonrechter te Amsterdam van 19 augustus 1999 betreffende:
[betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De beslissing van de Kantonrechter
De Kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard.
De beslissing van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de Kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroep-schrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de bestreden beslissing
3.1. Bij inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhoudster een administratieve sanctie opgelegd van ƒ 90,- ter zake van "Voertuig op zodanige wijze laten staan waardoor op de weg gevaar kan worden veroorzaakt/verkeer wordt/kan gehinderd" (feitcode R395) op 15 november 1998 te 20.05 uur op de P.C.Hooftstraat te Amsterdam met het motorvoertuig [aa-bb-00].
Het zaakoverzicht van het CJIB houdt als toelichting van de verbalisant die de gedraging heeft geconstateerd onder meer in:
"Voertuig stond langer dan 5 minuten onbeheerd zodanig geparkeerd dat het doorgaande verkeer zeer moeilijk door kon rijden."
3.2. Tegen de oplegging van die sanctie heeft [vertegenwoordigster], vertegenwoordigster van de betrokkene en kennelijk de bestuurster van het desbetreffende motorvoertuig ten tijde van de gedraging, beroep ingesteld bij de Officier van Justitie.
Dat beroepschrift houdt onder meer in dat ter plaatse waar de gedraging is geconstateerd sprake was van een gele onderbroken streep en dat zij haar invalidenparkeerkaart op het dashboard zichtbaar had liggen. Aan dat beroepschrift is gehecht een kopie van een "invalidenparkeerkaart" waarop is gesteld dat deze is afgegeven op 27 februari 1997 en geldig is tot 18 december 2001 en waarop voorts het kenteken [aa-bb-00] is vermeld.
3.3. Het door de Officier van Justitie naar aanleiding van dat beroepschrift ingewonnen schriftelijke commentaar van de verbalisant die de gedraging heeft geconstateerd, gedateerd 1 juni 1999, houdt ten aanzien van die constatering in:
"Ik zie geen reden om af te zien van de beschikking. Wanneer een voertuig geruime tijd gevaarlijk/hinderlijk geparkeerd staat krijgt deze een beschikking. Ook wanneer deze in het bezit is van een invalidenparkeerkaart. Het bezitten van een
invalidenparkeerkaart betekent niet dat het toegestaan is om gevaarlijk/hinderlijk te parkeren."
3.4. Bij beslissing van 7 juni 1999 heeft de Officier van Justitie de sanctie gematigd tot een bedrag van ƒ 45,-, met ongegrondverklaring van het beroep voor het overige.
3.5. Tegen die beslissing heeft de betrokkene beroep ingesteld bij het Kantongerecht. Het desbetreffende beroepschrift houdt in:
"Er is helemaal geen overtreding begaan, maar ik heb gebruik maakt van mijn recht via een invalide kaart te parkeren op die bepaalde plaats die ook als parkeerplaats op de invaliden kaart genoemd wordt."
3.6.1. De in de inleidende beschikking genoemde gedraging is een overtreding van art. 5 WVW 1994, ingevolge welke bepaling het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
3.6.2. Ingevolge art. 24, eerste lid aanhef en onder e, RVV 1990 mag de bestuurder zijn voertuig niet parkeren langs een gele onderbroken streep. Dat verbod is ingevolge het bepaalde bij art. 85, eerste lid, RVV 1990 niet van toepassing op bestuurders van voertuigen op meer dan twee wielen waarin op door de Minister van Verkeer en Waterstaat voorgeschreven wijze een behoorlijk leesbare invalidenparkeerkaart is aangebracht indien niet langer wordt geparkeerd dan drie uren.
3.6.3. Art 85 RVV 1990 behelst voor invaliden geldende uitzonderingen op de in het RVV 1990 voorziene parkeerverboden, waaronder het hiervoor onder 3.6.2. genoemde. Dat artikel is bij de totstandkoming van het RVV 1990 in de plaats gekomen van art. 84b RVV (1966). Met de invoering van laatstgenoemd artikel - en het daaraan voorafgaande art. 84a RVV - bij Koninklijk Besluit van 5 mei 1977 (Stb. 267) is blijkens de Nota van Toelichting daarop onder meer een verruiming beoogd van de parkeerfaciliteiten voor lichamelijk gehandicapten en degenen die hen vervoeren.
Die Nota van Toelichting houdt onder meer in:
"Hoewel een landelijke ontheffing van meerbedoelde parkeerverboden niet zonder bezwaar is (...) meent de ondergetekende dat de grote behoefte aan parkeergelegenheid voor invaliden moet prevaleren boven doorstromingsaspecten. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat op plaatsen waar parkeerverboden gelden ook nu reeds laden en lossen van goederen is toegestaan, zodat men toch alreeds met stilstaande voertuigen langs de kant van de rijbaan rekening moet houden. Gelet op het aantal ernstig invaliden dat in aanmerking zal kunnen komen voor de onderhavige faciliteit zal landelijk gezien de bestaande situatie bij parkeerverboden hierdoor slechts in zeer geringe mate worden beïnvloed (...)."
3.7. Uit hetgeen hiervoor onder 3.6. is overwogen volgt dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat in geval gebruik wordt gemaakt van de bij - het huidige - art. 85, eerste lid, RVV 1990 voor invaliden geschapen uitzondering, zulks kan leiden tot hinder voor het overige verkeer, maar dat hij dat ondergeschikt heeft geacht aan het met die bepaling beoogde doel, te weten het verschaffen van bijzondere parkeerfaciliteiten aan invaliden. Waar in een zodanig geval (de mogelijkheid) van hinder ontstaat zal daarom, ten aanzien van de bestuurder van het desbetreffende motorrijtuig art. 5 WVW buiten toepassing
dienen te blijven.
3.8. De Kantonrechter heeft kennelijk aannemelijk geacht dat ter plaatse een gele onderbroken streep aanwezig was en dat het de betrokkene ten tijde van de geconstateerde gedraging op de voet van art. 85, eerste lid, RVV, was toegestaan aldaar ter plaatse te parkeren. Voorts heeft de Kantonrechter vastgesteld dat het parkeren hinderlijk was en daartoe verwezen naar het relaas van de verbalisant dat als diens waarneming inhoudt dat "het doorgaande verkeer zeer moeilijk door kon rijden."
Zulks in aanmerking genomen en gelet op hetgeen hiervoor onder 3.7 is overwogen is het oordeel van de Kantonrechter dat hier sprake is van toepasselijkheid van art. 5 WVW 1994 ontoereikend gemotiveerd. De Hoge Raad zal, in aanmerking genomen dat de stukken niets inhouden waaruit kan volgen dat sprake is geweest van zodanig gedrag dat daardoor gevaar op de weg is veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beslissing van de Kantonrechter;
Verklaart het door de betrokkene tegen de beslissing van de Officier van Justitie ingestelde beroep gegrond;
Vernietigt de beslissing van de Officier van Justitie aksmede de beschikking waarbij onder CJIB nr. 25353312 de administratieve sanctie is opgelegd;
Bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is betaald aan deze wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en F.H. Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 13 november 2001.