ECLI:NL:HR:2001:AD7323
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip werknemer in de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf
In deze zaak hebben de eiseressen, bestaande uit twee rechtspersonen en NACAP NEDERLAND B.V., SFB UITVOERINGSORGANISATIE SOCIALE VERZEKERINGEN N.V. en SFB CAO-REGELINGEN B.V. gedagvaard voor de Kantonrechter te Amsterdam. De eiseressen vorderden dat artikel 4 lid 1 van de CAO voor het Bouwbedrijf buiten werking blijft voor inlening van arbeidskrachten van uitzendbureaus en andere bedrijven die niet onder de CAO vallen. De Kantonrechter heeft in een eindvonnis van 7 juli 1998 de vordering van de eiseressen toegewezen, maar SFB en SFB CAO-regelingen hebben hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam. In hoger beroep hebben de eiseressen hun vordering gewijzigd en opnieuw voor recht verklaard dat artikel 4 lid 1 van de CAO voor hen buiten werking blijft voor inlening van arbeidskrachten van uitzendbureaus.
De Rechtbank heeft de vordering van de eiseressen afgewezen, met de overweging dat de werkingssfeer van artikel 4 lid 1 niet beperkt is tot collegiale inlening. De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de uitleg van de Rechtbank juist was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de woorden "deze werknemers" in artikel 4 lid 1 taalkundig verwijzen naar "uitgeleende arbeidskrachten" en dat de ontheffing in artikel 4 lid 2 betrekking heeft op uitleners van personeel met de vereiste vergunningen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseressen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.