ECLI:NL:HR:2001:AD7276
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake Werkloosheidswet en uitkeringshoogte
In deze zaak gaat het om het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 februari 2001. De Centrale Raad had eerder besluiten genomen van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dat als rechtsopvolger van de Bedrijfsvereniging voor het Vervoer fungeert, met betrekking tot de vaststelling van het dagloon waarnaar de aan belanghebbende toegekende uitkering krachtens de Werkloosheidswet wordt berekend. De Hoge Raad beoordeelt in deze uitspraak de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De Hoge Raad stelt vast dat de in cassatie bestreden uitspraak van de Centrale Raad betrekking heeft op de toepassing van de Werkloosheidswet. Het betreft besluiten die zijn genomen in het kader van deze wet en die zien op de hoogte van de uitkering. De Hoge Raad wijst erop dat tegen uitspraken van de Centrale Raad over deze materie geen beroep in cassatie is opengesteld. Dit betekent dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Daarnaast behandelt de Hoge Raad de proceskosten. De Hoge Raad oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2001 door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, samen met de raadsheren C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van f 160 wordt teruggegeven door de Griffier van de Hoge Raad.